Hoe de oorlog van mijn vader mijn oorlog werd

Wim Engels vertelt over het verzet van zijn vader en hoe deze na verraad naar het Oranjehotel werd afgevoerd. Het grote gemis van zijn vader en diens gebrokenheid na de nazikampen hakten er flink in bij Wim. Na terugkeer reageerde zijn vader zich op hem af.

Wim Engels, 2014

Herinnering aan het plafond

Mijn vader werkte op de scheepswerf Wilton Fijenoord in Schiedam. Mijn ouders hadden al een tweejarig dochtertje Dien toen ik werd geboren op 30 januari 1935. Mijn vader was altijd aan het werk. Tijdens de mobilisatie kwam hij in militair uniform thuis en begon met mij te hossen. Hij bleef met zijn bretels achter de stang van het gasstel hangen, waardoor een grote pan soep op de grond stuiterde en de vermicelli aan het plafond hing. Die plafondvlek bleef aan onze stoeipartij herinneren.

Wim Engels, anderhalf, met vader, 1936. Foto: familiealbum Wim Engels. Foto: familiealbum Wim Engels.

Vaders Geuzenverzet

Mijn vader was met verschillende collega’s van de scheepswerf lid geworden van verzetsgroep ‘De Geuzen’ opgericht door Bernard IJzerdraad. De scheepswerf Wilton Fijenoord kwam na de capitulatie in handen van de bezetter en de Geuzen probeerden veel werk te saboteren. Ze stalen bijvoorbeeld ’s nachts een kleine Hollandse onderzeeër, maar brachten die vanwege gevaar voor zeemijnen tot zinken in een zijtak van de Nieuwe Waterweg. Mijn vader is er met een bootje naar toe gevaren om een mand over de periscoop te binden, omdat deze bij eb zichtbaar zou zijn. Als kleine jongen werd mij nooit iets verteld, maar hij nam mij overal mee naar toe als dekmantel. Zo zat ik achterop zijn fiets als hij op een dijk telefoonkabels doorknipte. Ook gingen wij eens samen vissen en moest ik een kuil graven met mijn handen onder de spoorrails. Hij bleef op de uitkijk staan vissen omdat de moffen het spoor bewaakten. De volgende dag bleek dat de rails tussen Hoek van Holland en Rotterdam was opgeblazen. Toen ik dat hoorde, begreep ik dat in het gat dat ik had gegraven dynamiet was geplaatst.
De Geuzengroep werd al vrij snel verraden. Op zaterdag 30 november 1940 hoorden wij van zijn collega’s dat mijn vader op zijn werk was gearresteerd. We kregen een huiszoeking van een mof en een Nederlandse agent. Alle fotoalbums en papieren werden meegenomen. Uit het vestzakje van vaders zondagse pak in de kledingkast haalde de mof triomfantelijk een briefje. Tot zijn grote teleurstelling was dit gewoon een kassabonnetje.

Begin 1941 is deze foto naar vader verstuurd. Foto: familiealbum Wim Engels. Foto: familiealbum Wim Engels.

Moederziel alleen

Vanaf vaders arrestatie voelde ik me als enige man in huis verantwoordelijk voor mijn moeder en zus. Mijn moeder kreeg geen geld van de scheepswerf en ging werken. Het werd een strijd om het bestaan. We moesten hout zoeken om te stoken en aan eten zien te komen. We waren afhankelijk van buren, voedselbonnen en de gaarkeuken. Mijn zus mocht wekelijks bij een slachter mee-eten, dus kreeg daar wat vlees. Als mijn zus ziek was, dan mocht ik daar eten en anders was het bloembol of suikerbiet. Mijn moeder liet niets blijken van haar emoties en wij moesten altijd flink zijn. Wij waren drie eenlingen die langs elkaar heen leefden. Ik voelde me moederziel alleen.
Omdat mijn vader een ‘boef’ was, mocht ik niet meespelen en werd door buurjongens in elkaar geslagen. Toen ik huilend thuiskwam zei mijn moeder: “Moet je een pak slaag? Hier!” en ze gaf me er flink van langs. “Dan heb je tenminste een reden om te huilen!” Mijn vader schreef ons veel brieven uit Buchenwald en Lublin, die wij in het Duits ontvingen en die onze buurman vertaalde in het Nederlands. Zo heeft mijn moeder nog zijn laarzen kunnen sturen naar Buchenwald en in een laars had ze een fotootje van ons drieën verstopt. Dat fotootje droeg hij in een koppelriem bij zich en gaf hem veel steun. Na verloop van tijd hoorden wij niets meer.

Wim op de lagere school in Schiedam, 1943. Foto: familiealbum Wim Engels.
Foto: familiealbum Wim Engels.

Vaders terugkeer

Pas in november 1945 hoorden we van een buurman, die een telefoon had, dat mijn vader met de trein zou arriveren op Maasstation Rotterdam. Ze haalden hem op en schrokken want hij zag eruit als een stokoude man. Na zijn arrestatie was hij naar Oranjehotel gebracht. Daarna heeft hij in de nazikampen Buchenwald, Lublin, Auschwitz, Melk en Ebensee gevangen gezeten. Door ondervoeding, zware arbeid en mishandeling was hij bij de bevrijding zo zwak, hij woog nog maar 37 kilo, dat hij door zijn Amerikaanse bevrijders naar Zwitserland is gestuurd om te herstellen. Bij zijn thuiskomst was hij nog niet genezen. In zijn rechterbeen bleef hij altijd een dood gevoel houden door een opgelopen verrottingsziekte. De hele straat kwam bloemen brengen, maar van mijn vader was niets meer over. Hij was snel driftig en kwaad, vooral op mij. Ik werd genegeerd en psychisch mishandeld. Na een kwajongensstreek werd ik zonder eten naar bed gestuurd door een man die als geen ander wist wat honger betekende. Alles wat ik zei werd door zowel mijn vader als mijn moeder meteen de grond in geboord. Het voelde alsof mijn aardige vader me na zijn arrestatie in de steek had gelaten. Hij was er wel lijfelijk, maar niet meer voor mij beschikbaar als vader. Alles draaide in het gezin om hem en hij moest worden verzorgd. Wij moesten stil zijn, zodat hij kon uitrusten. Voor het eerst samen aan tafel zei hij: “Als er een God had bestaan, dan had ik dit nooit meegemaakt! Dus dat bidden daar doen we niet meer aan.”

Nederlandse vertaling van mijn brief, die vanwege de censuur in het Duits moest schrijven in kamp Lublin, 9 juni 1944. Foto: familiealbum Wim Engels.
Foto: familiealbum Wim Engels.

Mijn toekomst viel in duigen

Op de Mulo weigerde ik het vak Duits te volgen. Ik werd hiervoor meerdere malen berispt door de schoolleiding en zelfs van school gestuurd, het was toentertijd een hoofdvak. Op mijn vijftiende kreeg ik nog een tweede zusje, Els, waarover ik me altijd bekommerde. Ik zag er wat ouder uit doordat ik vaders oude pak afdroeg, dus dachten mensen dat zij mijn dochtertje was.
Ik wilde heel mijn leven al vliegenier worden en deed toelatingsexamen op een vliegeniersschool en werd toegelaten. Tot overmaat van ramp kon door familieomstandigheden deze dure opleiding geen doorgang vinden. 
Mijn ouders besloten mijn zus en haar man, met de komst van een kleintje, maar in huis te nemen, want er was toen geen woonruimte te verkrijgen. Zo viel mijn toekomst in duigen; geen vliegeniersopleiding, maar meteen werken in een fabriek en kreeg daarvoor 2,50 gulden zakgeld van de 16 gulden die ik met 48 uur werken inbracht. Twee jaar later ontmoette ik wandelend met mijn zusje voor de ingang van het Julianapark in Schiedam mijn toekomstige vrouw Titia met haar vriendin. Ik nodigde hen uit met twee extra toegangskaarten. Dit park was mooi verlicht ’s avonds en we raakten gezellig aan de praat. Enige dagen later vertelde ik thuis dat ik een vriendinnetje had. Mijn vader was hier niet blij mee, want zij was nog maar 15 jaar. Hij wilde dat ik het uitmaakte en schreeuwde: “Ze is veel te jong!” Mijn antwoord daarop was: ”Die wordt vanzelf ouder”. Gelukkig heb ik gelijk gekregen want we zijn op 15 januari 1959 met elkaar getrouwd en nu 62 jaar samen. Voor mijn vrouw was het moeilijk om te zien hoe mijn ouders op mij afreageerden. Zij kwam wel uit een warm gezin.

Wekenlang werden namens de hele straat en relaties bloemen voor mijn vader bezorgd, november 1945. Foto: familiealbum Wim Engels. Foto: familiealbum Wim Engels.

Mijn vaders oorlogsverhaal

In 1948 heeft mijn vader een verzetspensioen aangevraagd bij de Stichting 1940-1945 en dit is hem toegekend. Toen bestond er nog geen nazorg zoals later is ontstaan en moest de aanvrager zelf een verslag indienen over zijn of haar oorlogsverleden. Het kostte hem veel moeite om zijn oorlogsverhaal op papier te krijgen en daarom hielp ik hem. Hij vertelde somber voor zich uit starend hoe hij in de nazikampen loodzwaar werk had moeten verrichten, vaak gestraft was en veel gruwelijks had gezien. Hij liep op zijn blote voeten door de sneeuw tijdens de dodenmarsen van kamp naar kamp. Toen mijn vader een verzetsherdenkingskruis kreeg toegestuurd, vloekte hij enorm. Hij spuugde erop, veegde zijn kont ermee af en gooide het hard tegen de muur. Daarna stuurde hij het terug. Hij bedreigde mij een keer met een mes tijdens een ruzie, maar hij raakte me nooit aan. Wel gooide hij van alles tegen de muur of hij trok in één keer alle jassen van de haakjes kapot van de kapstok. Qua gezondheid bleef hij zwak en overleed op 16 september 1971.

Wim Engels met het kistje met de brieven van zijn vader uit de kampen, 2014 Foto: Ellen Lock.

In gevecht met het oorlogsverleden

Ook al was mijn vader er niet meer, toch werd ik depressief van alle herinneringen aan onze ruzies. Mijn oorlog begon eigenlijk met mijn vaders terugkeer uit de kampen. De combinatie van hard werken, slapeloosheid en alles opkroppen fnuikte me uiteindelijk.
Vanaf maart 1977 kon ik mijn werk als technicus in de meet- en regeltechniek niet meer doen. ’s Nachts lag ik maar te woelen en in mijn slaap te praten. Voor mijn vrouw is het niet makkelijk geweest om met mij te leven. Ik rookte een pakje zware shag per dag en dronk een fles jenever per nacht. Tot ik met een peuk in mijn mond op de rand van het bed mijn eerste hartinfarct kreeg. We woonden drie hoog in Schiedam. Ik dacht dikwijls: ‘Zou het lekker zijn als ik daar beneden lag?’ We waren ten einde raad en ik beloofde toen dat ik er voor haar zou zijn en dat we samen voor ons dochtertje José zouden zorgen. 
Op aanraden van een kampgenoot van mijn vader en van onze huisarts ging mijn vrouw met mij mee naar therapie bij het Centrum ‘45. Zeven jaar zaten we in groepstherapie met verzetsmensen. Dat afreageren op de kinderen herkenden de verzetsdeelnemers wel, maar wij kwamen geen stap verder. 
Pas jaren later, na verschillende hartaanvallen, kwam ik bij een cardioloog in het Dijkzicht ziekenhuis in Rotterdam. De daaraan verbonden psychoanalist vroeg waar ik dit alles aan te danken had? Voor het eerst luisterde iemand beter dan ooit naar mij. Hij wilde me wel vaker spreken en ik mocht hem altijd bellen. Die gesprekken met hem hebben me gered en gemaakt tot wie ik nu ben.
Mannen met kinderen hadden nooit in het verzet moeten gaan, denk ik nu, want het was geen padvinderij. Mijn vader was vijfendertig toen hij hieraan begon met een gezin en twee kinderen en had geen idee dat hij hiermee zijn hele gezin ontwrichtte. Helemaal nu ik zelf vader ben, denk ik: ‘Al die getrouwde mannen hadden zich misschien maar beter gedeisd kunnen houden.’

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak, Maart 2014