Je draagt je oorlogservaringen mee tot je laatste snik

Beeldend kunstenares Truus Menger vertelt over het verzet

Truus Menger zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in dezelfde verzetsgroep als Hannie Schaft, beter bekend als 'Het meisje met het rode haar'. Zij is een zeer actief beeldend kunstenares. Over de hele wereld staan verzets- en herdenkingsmonumenten van haar hand. Ze is direct na de oorlog voorlichting over het verzet gaan geven op scholen in allerlei landen. In 1982 schreef ze haar boek ‘Toen niet, nu niet, nooit’ over de periode voor de Tweede Wereldoorlog en over haar verzetsdaden. Truus Menger is onlangs op haar vijfenzeventigste verjaardag geridderd in de Orde van Oranje Nassau. Ze blijft een strijdbare vrouw en vecht nu voor een tehuis voor gehandicapte kinderen in Soweto, Zuid-Afrika.

Truus Menger-Oversteegen.

Beeldhouwster Truus Menger

In de kop van Noord-Holland, dichtbij Enkhuizen, ligt het dorpje Bovenkarspel-Grootebroek. In deze landelijke omgeving heeft beeldend kunstenares Truus Menger-Oversteegen haar eigen atelier in haar woonhuis. “Het thema ‘strijd voor een betere wereld’ is in mijn kleine bronzen sculpturen terug te vinden. Ik heb het geluk dat ik me in mijn gedichten en beelden kan uiten. Mijn familie en vrienden hebben op 29 augustus een verrassingsfeest voor mijn vijfenzeventigste verjaardag georganiseerd in de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam. Ed van Thijn hield een mooie toespraak en dan is een mens plotseling ook nog officier in de Orde van Oranje Nassau. Ik ben ontzettend verwend. Mijn vrienden en familie lieten als verrassing voor mijn verjaardag mijn boek vertalen in het Engels: ‘Not then, not now, not ever.’ Ik wist niets van deze vertaling, maar zij komt goed van pas als ik weer in het buitenland ben en mensen me naar mijn boek vragen.”

Het verzet van de zusjes Oversteegen

Haar meisjesnaam is Oversteegen. De zusjes Truus en Freddie Oversteegen hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog samen in dezelfde Haarlemse verzetsgroep gezeten. “Mijn moeder was voor de oorlog al betrokken bij de opvang van gevluchte Joden uit Duitsland. Mijn jongere zusje Freddie en ik kwamen via mijn moeder bij het Haarlems verzet terecht. Later werden we ook lid van de illegale communistische partij, die bleef doorgaan in de oorlog. Hier kon je niet zomaar lid van worden, want nieuwe leden konden verraders zijn. Op veertien- en zestienjarige leeftijd wilden mijn zusje Freddie en ik allerlei opdrachten vervullen, zoals het verspreiden van illegale pamfletten en verzetsbladen.
Mijn moeder had een stencilmachine in huis staan en vervaardigde en verspreidde vlugschriften. Zij waarschuwde ons aan het begin van de oorlog al: ‘Jullie zijn vrij om tegen de nazi's te doen wat jullie denken dat goed is. Wees erg voorzichtig en laat elkaar bij gevaar nooit in de steek. Ik zou jullie niet kunnen missen. Ik hoop dat jullie nooit iets zullen doen dat gemeen is of tegen je overtuiging ingaat. Altijd, onder welke omstandigheden ook, een mensenkind blijven hoor, meiden van me.’ Haar wens stimuleerde ons al onze daden zo goed mogelijk af te wegen.
Wij weigerden aan bepaalde verzetsopdrachten mee te doen, omdat wij die soms te onmenselijk vonden. Eén keer moesten wij bijvoorbeeld onze wapens inleveren, omdat wij weigerden mee te doen aan de plannen voor de gijzeling van de kinderen van Seyss Inquart. ‘We gaan geen kinderen doden noch gijzelen, wij moeten ons menszijn bewaren,’ zei mijn zusje Freddie. De mannen uit onze verzetsgroep vonden het maar niets dat wij er zo over dachten. Wij doorboorden hun plan. Zij noemden dit met een duur woord ‘insubordinatie’… Dan weet je ook gelijk waar je mee omgaat, maar we hebben ons er niet door laten besmetten! We kregen onze pistolen echter al gauw weer terug, want ze hadden ons hard nodig.”

Truus Oversteegen als man verkleed met Hannie Schaft.

Mislukkingen

In haar boek schrijft Truus heel eerlijk over haar eigen missers in de oorlog. “We waren niet alleen maar helden, er ging ook van alles verkeerd tijdens onze acties. Natuurlijk bedenk je van tevoren goed wat er kan gebeuren, maar het blijft mensenwerk en we konden niet alles voorzien. Zo probeerde ik een keer een groep joodse kinderen in veiligheid te brengen en werd ik betrapt door de Duitsers. Slechts één kind heb ik kunnen redden, een bittere teleurstelling.” Over de film over Hannie Schaft zegt ze: “Het is jammer dat het zo'n schietfilm is geworden. We legden niet iedere dag iemand om, we waren geen cowboys. Het was vooral koerierswerk wat we moesten doen, zoals het verspreiden van illegaal voorlichtingsmateriaal. Ik blijf altijd beweren dat het beste verzetswerk toch bestond uit het verspreiden van vlugschriften, die de mensen erop wezen wat nazi's waren. Daarmee kun je een volk mobiliseren. In de film ‘Het meisje met het rode haar’ had ik meer nadruk willen zien op het staken van de Nederlandse bevolking in Amsterdam en Zaandam tegen de nazi's, dat was toch eigenlijk heel bijzonder.”

Liefde

“Aan het eind van de oorlog ontmoette ik Piet Menger bij het opblazen van een spoorweg. Tijdens deze nachtelijke actie drukte ik mijn gezicht in de dijk om me zo plat mogelijk te maken voor de patrouillerende Duitsers. Piet kwam vlak naast mij liggen en kneep toen even in mijn hand, ‘Ik ben bij je hoor!’ zei hij. We waren hevig verliefd, maar Piet zei: ‘Laten we wachten tot na de oorlog, want we staan allebei bloot aan doodsgevaar en dan zijn we niet alert genoeg.’ Hij heeft op me gewacht tot na de oorlog en op 1 november 1945 zijn we met elkaar getrouwd. We kregen samen twee dochters en twee zoons. We zijn achtenveertig jaar fantastische kameraden geweest en hij heeft mij enorm gestimuleerd in mijn werk.”

Thee met Golda Meir

“In 1968 had ik mijn eerste tentoonstelling in Israël. Ik kreeg de Yad Vashem onderscheiding. Golda Meir nodigde mij daarna uit op de thee. We zaten bij haar thuis samen te praten als twee oma's, doodgewone gesprekken over onze kleinkinderen, niets bijzonders en dat was juist zo leuk. Het was een heel interessante vrouw en ik had nog wel dagen met haar kunnen praten. Ik verontschuldigde me in het begin nog voor mijn slechte Engels. ‘Nou ja,’ zei Golda toen, ‘mijn Nederlands is ook niet zo geweldig’.”

Onthulling van het Beeld van Hannie Schaft op 3 mei 1982. Op de foto links de beeldhouwster Truus Menger-Oversteegen, rechts Prinses Juliana.

Wereldreis

“In 1973 besloten we met het gezin voor een jaar een wereldreis te gaan maken. We bouwden zelf een camper, waar we allemaal in konden slapen. De kinderen gingen een jaar lang niet naar school, dat jaar zouden ze later snel weer inhalen. Zo'n reis verrijkt je geest en je leert omgaan met verschillende mensen. Onze kinderen leerden in een mum van tijd Afrikaanse kinderen begrijpen tijdens het spelen.”

Trots

Truus hoeft niet lang na te denken over de vraag; “Waar ben je nu trots op als je zo terug kijkt op je leven?” Truus: “Dat ik me gehouden heb aan de wijze les die mijn moeder Freddie en mij aan het begin van de oorlog meegaf. Mijn moeder zei: ‘Denk erom meiden, als ik in jullie ogen kijk, dan moeten jullie mijn dochters nog zijn en geen daden hebben gedaan die alleen fascisten zouden hebben gedaan. Jullie moeten mijn meiden blijven.’ Ik denk dat ik trots mag zijn en mijn zuster ook dat we aan dat model hebben voldaan. We zijn mensen gebleven, ondanks alle vreselijke omstandigheden. Ik denk dat ik me dat compliment zelf wel mag geven.”
“Ik herinner me nog dat ik aan de kunstenaar Mari Andriessen vroeg of hij niet blij was met de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki, want ik had horen zeggen dat die bom tenslotte een einde had gemaakt aan de oorlog. Hij tilde mijn kin op, keek me aan, en zei: ‘Truus, dat mag je niet zeggen, en jij zeker niet!’ Ik zag toen ook in dat deze verschrikkingen tegen de mensheid geen oplossing waren. Geweld is nooit een oplossing!”

Truus Menger-Oversteegen met haar zus Freddie Dekker-Oversteegen.

Voorlichtingswerk

“Direct na de oorlog ben ik voorlichting gaan geven op middelbare scholen. Dat was toen al heel hard nodig, want mensen spraken er liever niet over. Ik wilde er juist wel graag over praten en voorlichting geven over de keuzes die je in je leven kunt maken. Ik doe dit werk ook wel samen met andere verzetsmensen die net zoals ik nogal gedreven zijn.

Er was een onderwijzer in IJmuiden, daar woonden we vlak na de oorlog, die vroeg: ‘De kinderen zijn zo nieuwsgierig naar u. Wilt u er niet eens wat over komen vertellen?’ Ik stond in die tijd nog dichter bij de jeugd omdat ik zelf nog zo jong was. Toen ben ik gewoon gaan vertellen, ook over onze missers. De meeste mensen vertellen alleen maar de mooie dingen, en o, wat waren we moedig. Dat had ik niet zo erg over me. Ik vond dat ik ze ook moest waarschuwen dat er natuurlijk altijd wolven lopen onder de mensen die je tot andere gedachten kunnen brengen.”

Actief voor Soweto

“Laatst ging ik naar de onthulling van mijn monument in Zuid-Afrika. In Soweto werd ik getroffen door een gehandicapt jongetje op straat, dat helemaal aan zijn lot was overgelaten. ‘Er moet hier een kindertehuis voor gehandicapten komen,’ dacht ik. Ik heb met mijn lezingen, boeken en kunstwerken al veel geld verzameld. Ik liet me inspireren door de Zuid-Afrikaanse vlag. Het heet ‘The banner of hope’ (de vlag van de hoop), omdat we allemaal hopen dat Zuid-Afrika er weer bovenop komt. Ik heb het monument aangeboden aan de staat Zuid-Afrika, als eerbetoon aan Nelson Mandela, omdat ik grote bewondering heb voor die man en vind dat hij een bloedbad heeft weten te voorkomen. Als je toch je eigen bewakers kunt uitnodigen om mee te praten, na al die jaren gevangenschap, dat vind ik heel knap. Hier zijn mensen nog niet over die haat van de Tweede Wereldoorlog heen. Je draagt je oorlogservaringen mee tot je laatste snik. Je kunt deze oorlog niet zomaar van je afzetten, omdat die zo verschrikkelijk wreed was. Omdat ook kinderen niet werden ontzien. Vandaar dat ik nog steeds bezig ben met steun aan kinderen.”

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Oktober 1998

Foto’s: Nationale Hannie Schaft Stichting.