Van Auschwitz tot het Internationaal Gerechtshof
Een gelukskind
De Amerikaanse rechter Thomas Buergenthal (74) is fulltime werkzaam als één van de vijftien rechters bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Hij is geboren in Tsjecho-Slowakije waar zijn ouders woonden sinds Hitler in Duitsland aan de macht kwam. Als kind overleefde hij het getto van Kielce in Polen, de internering in de concentratiekampen van Auschwitz en Sachsenhausen en de beruchte dodenmars in januari 1945. Na de oorlog emigreerde hij in 1951 naar de Verenigde Staten. Gedreven door zijn oorlogservaringen ging hij rechten studeren zodat hij zijn carrière aan de mensenrechten kon wijden. Onlangs publiceerde hij zijn biografie van de oorlogsjaren getiteld ‘A Lucky Child’. Dit boek is in het Nederlands verkrijgbaar onder de titels ‘Een gelukskind’ en ‘Kind van de Holocaust’.
Waarom besloot u dit boek te schrijven?
“Ik wilde mijn kinderen en kleinkinderen vertellen hoe het was om kind in een concentratiekamp te zijn en hoe hun grootouders, mijn vader en moeder, onder alle omstandigheden integer bleven in die verschrikkelijke jaren. Ik geloof dat zoveel mogelijk individuele verhalen bewaard moeten blijven over de Holocaust. Als we alleen over de Holocaust spreken in termen van zes miljoen doden, dan beroven we deze tragedie van zijn betekenis voor ieder mens afzonderlijk.”
Vond u het moeilijk om uw verhaal op te tekenen?
“Nee, ik vond het nooit moeilijk om over mijn oorlogservaringen te spreken met mijn kinderen of met andere mensen, maar ik vind het moeilijk om boeken over de Holocaust te lezen of films erover te zien. Ik schreef dit boek bijna geheel vanuit mijn herinneringen. Ik moest alleen onderzoek doen naar een klein aantal feiten. Ik wist bijvoorbeeld niet exact wanneer ik precies arriveerde in Auschwitz in 1944. Ik herinnerde mij ook niet op welke dag in april 1945 ik was bevrijd uit Sachsenhausen. Maar sommige dingen herinner ik mij als de dag van gisteren; ik zal nooit de honger vergeten, noch het gevoel van verlatenheid en de angst die ik voelde toen ik werd gescheiden van mijn vader en moeder. Als ik mijn verhaal direct na de oorlog had geschreven, zou het waarschijnlijk te emotioneel beladen zijn geweest. Gelukkig heeft de tijd sommige scherpe kantjes van mijn herinneringen afgehaald, anders zou de Holocaust mij blijvende psychische schade hebben toegebracht.”
Waarom keerde u terug naar de kampen waar u gevangen hebt gezeten?
“Ik wilde mijn verhaal zo nauwkeurig mogelijk vertellen, daarom ging ik samen met mijn vrouw terug naar alle plaatsen waar ik als kind was geweest. Alleen met haar samen durfde ik dit aan. Ik keerde terug naar mijn geboortestad Lubochna, waar ik op 11 mei 1934 ben geboren, in het voormalige Tsjecho-Slowakije. Mijn ouders runden daar een hotel. We bezochten alle plaatsen waar ik als kind gevangen had gezeten: het getto van Kielce in Polen, de kampen van Auschwitz en Sachsenhausen. Het was zomer toen we Auschwitz bezochten. Vogels zongen en bloemen stonden in bloei. Toen ik er in 1944 en in januari 1945 was zag ik nooit vogels of bloemen, niet eens gras. De stank van de crematoria hield de vogels weg.”
Waar bevond u zich toen de oorlog begon?
“Toen de oorlog uitbrak bevonden wij ons in Katowice, een stad in Zuid-Polen. Daar wachtten we op visa om naar Engeland te gaan. Deze papieren arriveerden eind augustus 1939 en we zouden naar Engeland vertrekken op 1 september 1939, maar op die dag viel Hitler Polen binnen. Het Britse consulaat probeerde een trein voor ons en vele andere vluchtelingen te regelen die ons naar de Balkan zou brengen, van waaruit we per schip naar Engeland zouden gaan. Maar de trein werd onderweg gebombardeerd en we kwamen uiteindelijk dichtbij Kielce terecht, een stad midden in Polen. Niet lang daarna maakten de Duitsers een getto in Kielce en we werden daar gevangengezet. We bleven in Kielce tot 1944, maar in verschillende werkkampen. De SS voerde steeds meer razzia’s uit en zieken en zwakken werden op klaarlichte dag voor onze ogen neergeschoten. Tijdens een razzia trok de SS alle joodse kinderen uit de handen van hun ouders en nam hen mee. Een soldaat probeerde mij ook te pakken, maar mijn vader nam mij mee naar een commandant die hij kende. Ik keek de commandant aan en zei in het Duits: ‘Herr Hauptmann, ich kann arbeiten!’ Daarop liet hij me los; misschien herinnerden mijn blonde haar en mijn perfecte Duits hem teveel aan zijn eigen kinderen.”
Waarom noemt u uw boek ‘Een gelukskind’?
“Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ging mijn moeder in Polen naar een beroemde waarzegster. Ze was expres zonder trouwring naar binnen gegaan, maar de waarzegster had meteen gezegd dat ze een zoon had en getrouwd was. De waarzegster voorspelde dat haar zoon een ‘Glückskind’ was en ongedeerd uit de komende moeilijke tijd tevoorschijn zou komen. Nooit had mijn moeder kunnen vermoeden hoe belangrijk deze voorspelling voor haar zou worden: Vanaf het moment dat wij gescheiden werden in Auschwitz, gaf de voorspelling haar de kracht om voor mij in leven te blijven. Ook na de oorlog, toen ze naar mij zocht en haar werd verteld dat ik niet meer in leven kon zijn, bleef ze er absoluut van overtuigd dat ik het had overleefd en dat we op een dag herenigd zouden worden.”
Hoe kon u, als kind, de hel van Auschwitz overleven?
“Mijn vader leerde mij allerlei overlevingsstrategieën. Begin augustus 1944 kwam ons gezin in Auschwitz aan. Mijn moeder werd direct van ons gescheiden en naar de vrouwenbarakken weggevoerd. Er vond bij binnenkomst geen selectie plaats, omdat de SS waarschijnlijk niet rekende op de aanwezigheid van kinderen in ons transport uit Kielce. Dat verklaart dat het mij lukte om in het kamp te komen en dat ik niet meteen in de gaskamer eindigde. Eenmaal in het kamp werd ons haar afgeschoren en kregen we blauwwit gestreepte pakken toegeworpen. Op onze linkeronderarm werd een nummer getatoeëerd en dat was vanaf dat moment je naam. Het nummer op mijn arm herinnert mij aan de morele verplichting, als overlevende van Auschwitz, om te strijden tegen de ideologieën van haat en van raciale en religieuze superioriteit die de mensheid al vele eeuwen zoveel leed hebben aangedaan.
Mijn vader en ik sliepen in dezelfde barak. Hij leerde mij om aan de selecties voor de gaskamers te ontsnappen door altijd achter in de rij te gaan staan en me zo snel mogelijk te verstoppen in de barak. Mijn vader adviseerde mij ook om een baantje te regelen als boodschappenjongen van een bewaker, zodat ik niet uit de rij geselecteerd zou worden voor de crematoria. Dat lukte me en zo kon ik mij enigszins vrij binnen Auschwitz verplaatsen. Tijdens een selectie door dokter Mengele, de Engel des Doods, hield mijn vader mijn hand vast maar we werden uiteengedreven door de SS. Mijn vader werd meegenomen naar een ander kamp. Ik vreesde meteen te worden weggevoerd naar de crematoria, maar met nog veertig man werd ik opeens in een vrachtwagen geladen en naar een ziekenbarak gebracht. Deze barak stond zo dicht bij het crematorium dat ik het gegil kon horen van de mensen die er dagelijks werden vermoord. Daar kreeg ik vreselijke nachtmerries van.
Bij de eerstvolgende selectieronde werd ik gered door een Poolse arts die mijn naam had verwijderd van de lijst mensen die naar de gaskamer gebracht zouden worden. Hij zorgde ervoor dat ik na een paar weken naar de kinderbarak werd overgebracht. Hier ontmoette ik twee jongens, Michael en Janek, die ik nog kende uit Kielce en die daar de moord op de kinderen hadden overleefd door zich te verstoppen op een zolder. Wij werden onafscheidelijk. Op een dag moesten we met een houten kar vuilnis ophalen en reden langs het vrouwenkamp. We riepen door het hek naar de vrouwen in het Pools en Jiddisch dat ze de vrouwen uit Kielce moesten waarschuwen. Dat was de enige keer dat mijn moeder en ik elkaar zagen, totdat we na de oorlog herenigd werden. Ze riep huilend ‘Tommy, Tommy’, en ze bleef herhalen ‘je leeft, je leeft’. Andere vrouwen moesten haar weerhouden om haar handen niet door het hek, dat onder stroom stond, naar mij uit te steken.”
Wat kunt u zich nog herinneren van de dodenmars?
“In januari 1945 besloot de SS het kamp te ontruimen. Russische troepen kwamen dichterbij. Iedereen moest zich in rijen van acht tot tien opstellen en de kinderen moesten voorop door de sneeuw lopen. Dit was het begin van de beruchte dodenmars van Auschwitz naar Sachsenhausen. Het vroor en de snijdende wind blies dwars door onze dunne kampkleding. Mijn voeten waren bevroren, zo koud dat ik bijna niet meer kon lopen, maar mijn vrienden Michael en Janek ondersteunden mij aan weerszijden, hielden me overeind en sleepten mij door deze barre tocht heen. Het vroor zo hard dat een paar tenen van mij doodvroren, maar ik probeerde niets te laten merken, want zodra iemand niet meer verder kon, schoot de SS diegene ter plekke dood. Na drie dagen hadden we 70 kilometer gemarcheerd naar de stad Gliwice (Gleiwitz), waar we in open treinwagons werden geperst. Tien dagen reisden we in de vrieskou via Tsjecho-Slowakije naar Duitsland, omdat de rechtstreekse railverbinding was gebombardeerd. Tsjechen gooiden brood vanaf de bruggen in onze wagons. Uiteindelijk bereikten we het kamp Sachsenhausen bij Oranienburg. Mijn twee bevroren tenen moesten meteen na onze aankomst in het kamp geamputeerd worden. Een Noor, genaamd Odd Nansen, redde mijn leven door de verpleger van onze ziekenbarak met sigaretten om te kopen zodat mijn naam niet voorkwam op de lijst met ‘terminaal zieken’, die geregeld door de SS werden afgevoerd ‘om plaats te maken voor andere gevangenen’.”
Hoe bent u bevrijd?
“Ik ben bevrijd uit het concentratiekamp Sachsenhausen door Russische troepen. Vlak voor hun komst probeerden de Duitsers alle gevangenen naar een ander kamp over te brengen. Omdat ik niet kon lopen, bleef ik achter. Ik was bang dat de SS degenen die te ziek zouden zijn om te lopen zou doden, maar de naderende Russische troepen dwongen hen het kamp te verlaten voordat ze ons konden doden. Later werd ik meegenomen door een Poolse legereenheid onder Russisch bevel. Ik kreeg een Pools legeruniform en de tankdivisie nam mij als mascotte mee naar Berlijn, waar ik de bevrijding meemaakte. Toen de divisie terugkeerde, brachten ze mij naar een joods weeshuis in Polen.”
Hoe hebt u na de oorlog uw moeder gevonden?
“In het weeshuis werd ik op een wachtlijst geplaatst om naar Palestina te emigreren. Die lijst kwam ook terecht bij joodse organisaties die de vluchtelingen uit de kampen probeerden te vinden en hen probeerde te herenigen met hun families. Iemand die de verschillende namenlijsten doornam merkte op dat mijn moeder mij zocht. Daarna werd ik uit Polen gesmokkeld - ik had geen reisdocumenten - en werd herenigd met mijn moeder op 29 december 1946 in haar woonplaats Göttingen in Duitsland.”
Heeft u nog veel last van uw oorlogservaringen?
“Ik heb geluk gehad dat ik nu geen nachtmerries meer heb over de oorlog. Als kind denk je ook dat de wereld die aan je gepresenteerd wordt nu eenmaal zo is. Ik koester geen haat tegen Duitsers voor alles wat zij ons hebben aangedaan. Daar bereik je niets mee. Je moet gewoon doorgaan met leven. In 1951 vertrok ik naar de Verenigde Staten en ik vond het prettig om een nieuw leven te kunnen beginnen. Ik kreeg beurzen om geschiedenis, politieke wetenschappen en rechten te studeren. Vervolgens doceerde ik internationaal recht en begon ik met mijn werk op het gebied van internationale mensenrechten. Ik werkte twaalf jaar als rechter bij het Inter-Amerikaanse Gerechtshof voor Mensenrechten en in 1992 werd ik een van de drie leden van de Waarheidscommissie van de Verenigde Naties voor El Salvador. Ook werkte ik voor de Mensenrechten Commissie van de Verenigde Naties. Mijn kampervaring heeft me erg geholpen bij mijn werk voor de mensenrechten, omdat ik weet hoe het voelt om slachtoffer te zijn van schendingen van mensenrechten.”
Hoe belangrijk is het voor u om de Holocaust Memorial Day te herdenken?
“Het is belangrijk om de Holocaust met plechtigheden te herdenken, zolang dit geen onbetekenende, lege ceremonies zijn en ze mensen aansporen om zich in te zetten voor een wereld waarin men nooit meer kan worden blootgesteld aan genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Lange tijd heb ik gehoopt dat ‘Nooit Meer’ ook écht nooit meer zou betekenen, maar dat is helaas niet het geval gebleken. Mensenrechten worden nog steeds op een enorme schaal geschonden in vele delen van de wereld en dat moet stoppen.”
Wat hoopt u nog te kunnen doen in de nabije toekomst?
“Ik ben herkozen voor het Internationaal Gerechtshof tot 2015. Maar het is zeer onwaarschijnlijk dat ik zo lang zal blijven. Enerzijds zal ik te oud zijn, anderzijds missen mijn vrouw en ik onze vijf kinderen en negen kleinkinderen. Als ik terugkeer naar de Verenigde Staten, zal ik waarschijnlijk weer gaan lesgeven aan mijn universiteit - de George Washington University - in Washington DC. Terugkijkend op mijn leven en werk sinds de Tweede Wereldoorlog kan ik zeggen dat ik een bevoorrecht mens ben, ondanks alles wat mij als kind is overkomen. Na de oorlog heb ik een spannend en gelukkig leven geleid, een leven waarin ik hopelijk een bescheiden bijdrage heb kunnen leveren aan de verbetering van de levens van anderen.”
Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak December 2008.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?