‘Je karakter en opvoeding dwingen je tot verzet’

Siet Gravendaal-Tammens zat in de top van het Gronings verzet

Tijdens de Tweede Wereldoorlog rolde onderwijzeres Siet Gravendaal-Tammens als vanzelf in het verzet: “Ik kón niet anders dan tegen onrecht in actie komen. Eerst bracht ik een Joods kind uit mijn klas en zijn broertje onder bij een onderduik­gezin. Al gauw bracht ik ook geallieerde piloten en volwassenen onder.

Siet Gravendaal-Tammens, 2013.

Van het een kwam het ander.” Lange tijd zweeg Siet over de oorlog, maar nu is zij om; “Als mijn verhaal zorgt dat anderen zich ook tegen discriminatie verzetten, dan is dat een goede reden om het te vertellen.”

Eigenwijs

Op 29 juli 1914 ben ik geboren op een boerderij in het Groningse Kloosterburen als oudste van acht kinderen. Op de lagere school was ik de beste van de klas, maar werd geplaagd vanwege mijn rode haar. Ik liet me hierdoor niet uit het veld slaan; ik was eigenwijs, leergierig en speelde vaak de baas. Op de HBS inspireerde een hervormde dominee mij bij catechisatie en daarom wilde ik theologie studeren. Mijn moeder raadde me dit af: “Vrouwen kunnen geen predikant worden en jij bent geen mens om de tweede viool te spelen!”

Siet Tammens, 4 jaar

Het werd onderwijs, maar er was weinig werk. Begin 1939 werd ik huisonderwijzeres van een jongen met Down syndroom bij een professorengezin in Groningen en kon bij hen inwonen. Om mijn onderwijs aan hem te perfectioneren, studeerde ik orthopedagogie en logopedie.

Siet Tammens, 15 jaar

Je rolde er vanzelf in

In het begin van de oorlog had ik nog steeds de zorg voor mijn leerling, maar ik zag zoveel onrecht dat ik wel in actie moest komen. Tot eind 1941 woonde ik bij het professorengezin, maar dit werd te gevaarlijk. Ik ging elders op kamers en werken op een BLO-school in Groningen. In 1942 mochten Joden alleen op bepaalde tijden winkelen, dus deed ik boodschappen voor Joodse gezinnen uit mijn buurt. Via de kerk, de tennisvereniging en via de huisbezoeken van leerlingen had ik al een uitgebreid netwerk voor mijn verzetswerk. Mijn eerste verzetsdaad was het onderbrengen van een Joodse leerling en zijn broertje bij een boerenfamilie. Achterop mijn fiets bracht ik hen naar dit adres. Van het een kwam het ander. Mijn volgende kamer in een pension werd een doorgangshuis voor Joodse kinderen, piloten, volwassenen en een opslagplaats voor bonkaarten en wapens voor het verzet. In juli 1942 kreeg ik de leiding over een verzetsgroep in de stad Groningen. Geleidelijk kwamen we in contact met andere verzetsgroepen in het noorden met zeer uiteenlopende religieuze of politieke achtergronden, maar we waren eensgezind in onze strijd.

Jullie moeten doorgaan!

Vanaf de zomer van 1943 kwamen we met alle verzetsleiders uit de provincie regelmatig voor overleg bijeen in ‘de Groninger Top’ bij mij thuis. Voor de voedselhulp aan onderduikers was er dringend behoefte aan extra bonkaarten. De verzetsgroep Bedum overviel op 4 juni 1943 het distributiekantoor van Langweer in Friesland om in één klap 5.000 bonkaarten en stempels voor het vervalsen van persoonsbewijzen binnen te halen. Op 5 augustus 1943 werd onze verzetsman Piet Hut door de Duitsers doodgeschoten. De zondag daarna ging ik naar Usquert om zijn ouders bij het uitgaan van de kerk te spreken. Wanhopig zei ik dat we misschien eerst in de luwte moesten blijven. Maar zijn vader zei stellig: “Nee meid, we moeten doorgaan!” Halverwege 1944 zijn veel leidende figuren gearresteerd door verraad. We overlegden vaak intensief over de inzet van onze knokploegen die NSB’ers of Duitsers moesten liquideren. Op ons initiatief zijn onder andere de NSB-politiechefs Elsinga en Keijer geliquideerd die op Joden en verzetsmensen jaagden.

Op 25 april 1945 nam de bezetter represaillemaatregelen. Bedum werd omsingeld, zes mannen werden direct doodgeschoten en 148 anderen pakten ze op. De meesten kwamen in Duitse kampen terecht; 22 van hen zijn nooit teruggekomen.

Verraad

Op mijn BLO-school vermoedde een collega iets van mijn verzetswerk. Deze NSB’er belde expres na acht uur ’s avonds in spertijd bij me aan en hij werd te gevaarlijk voor mijn onderduikers. Twee mannen van de knokploeg belden bij hem aan en schoten hem neer in de deuropening. Hij was echter niet dood, maar wel zo gewond dat hij niet kon spreken. Als collega was ik verplicht hem in het ziekenhuis op te zoeken en belangstelling te veinzen, maar ik wenste hem liever dood.

Siet Tammens, ca. 30 jaar

Zodra hij weer kon spreken, belde hij het Duitse hoofdkwartier in Groningen om mij aan te geven. Gelukkig zat daar een infiltrant, die me tijdig waarschuwde.

Op 31 januari 1944 dook ik onder in Friesland, als juffrouw Martha Oosterveen, de nicht van een zieke huishoudster die inviel. Alleen dat huishouden doen was niets voor mij. Al snel vervoerde ik weer bonkaarten en wapens met de trein naar Amsterdam, naar het kantoor van de Persoonsbewijzen Sectie aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Dit was de plaats waar koeriers uit het hele land hun opdrachten kwamen afhalen. Op dinsdag 13 juni 1944 werd ik met zo’n dertig man gearresteerd. Ik belde bij het bovenhuis aan. Op de trap stonden er ineens Duitsers voor mij. Ik had bonkaarten, identiteitskaarten en aanvragen voor vervalsingen bij me. Iedereen die aanbelde werd gevangen genomen en in één kamer bewaakt. Om drie uur ‘s middags werden de laatste koeriers binnengelaten met de woorden: “Aha, Rotterdam, drie uur te laat!”, waaruit het verraad duidelijk bleek.

Ze kon mij niet klein krijgen

Na mijn arrestatie werd ik naar de bunker in kamp Vught gebracht. De Duitsers wisten nog niet wie ik echt was. In Vught zat ik maar kort. Vervolgens werd ik overgebracht naar het Oranjehotel in Scheveningen. In mijn cel bedacht ik een nieuwe BLO-leesmethode. Op de muur stond gekrast: ‘Vertrouw alleen op jezelf’. Daar was ik het niet mee eens; Ik bleef op mijn verzetsgroep vertrouwen en geloofde dat een kracht mij zou beschermen.

Vanuit Scheveningen werd ik als juffrouw Oosterveen naar kamp Vught teruggebracht in het Kommando ‘Scheveningen’.

Een bewaakster uit Silezië kon mij daar met al haar geweld niet klein krijgen. Telkens kreeg ik eenzame opsluiting. In Vught ontdekten ze uiteindelijk dat ik Tammens heette en in Groningen werd gezocht. Twee bewakers brachten me met de trein daarheen. Op het volle station van Den Bosch kon ik nog iemand een berichtje voor mijn familie in de hand drukken, dat is aangekomen.

Het voorportaal van de hel

’s Avonds arriveerde ik bij de Sicherheitsdienst aan de Grote Markt in Groningen, het zogenoemde Scholtenhuis, ook wel het voorportaal van de hel genoemd. Mijn verhoren hier waren lang en zwaar. Een beruchte nazi, Lehnhoff, van het Einsatzcommando Groningen, was verantwoordelijk voor de orde in de regio. Diezelfde avond werd ik door hem heel naar ondervraagd. Na afloop werd ik op een zolderkamer bewaakt door twee oudere Duitsers. Van angst durfde ik niet te slapen, maar zij verzekerden mij dat Lehnhoff in die ruimte niets had te vertellen. De volgende nacht deelde ik de zolder met twee verzetsmannen, waarvan ik er één kende, die ik niet vertrouwde. Hij zei steeds: “Vertel maar alles, ze weten toch alles al.” De verloofde van deze persoon kwam ‘s avonds met lekkernijen langs en de bewakers aten daarvan mee, dus er was iets goed mis. Ik liet uiteraard geen woord los.

Het Huis van Bewaring in Groningen

Ruim een week zat ik in het Scholtenhuis met dezelfde kleren aan. Eenmaal overgeplaatst naar het Huis van Bewaring, werd ik in bad gestopt, ontluisd en kreeg gevangeniskleren. Hier had ik geluk, want een familielid van Piet Hut was cipier en via haar kon ik mijn familie berichten.

Eind augustus 1944 verklaarde een SD’er me in de verhoorkamer schuldig aan de levering van wapens, lidmaatschap van de knokploegen en pilotenhulp. Ze dachten ook dat ik mensen had geliquideerd, maar daar zaten ze fout. Tenslotte werd ik ter dood veroordeeld, maar voor de executie van vrouwen was toestemming nodig uit Berlijn. Mijn geluk was dat op 5 september 1944 Dolle Dinsdag kwam en daardoor besloten ze mij naar het krijgsgevangenenkamp op het Duitse eiland Borkum te sturen. Op vrijdag 8 september moest ik me klaarmaken voor mijn vertrek. Mijn zus werd gewaarschuwd en kon me nog wat kleding meegeven.

Gevangen op Borkum

De honderden krijgsgevangenen moesten in de kou op het wad graven. Vrouwelijke gevangenen moesten in een voormalig hotel hun maaltijden verzorgen en schoonmaken. ’s Avonds werd ik alleen in een cel opgesloten. Tijdens de kerstdagen was het liefje van de bewaker naar huis en verkrachtte hij mij in mijn cel. Omdat ik mij hier flink tegen verzette, heb ik er veel schade aan overgehouden. Na de oorlog ben ik door een arts onderzocht en kon geen kinderen meer krijgen. Tot eind maart 1945 zat ik vast op Borkum. Toen ben ik naar Emden gebracht waar een grote groep gevangenen wachtte op Zweedse schepen, maar tijdens mijn terugtocht eind april kwam de voorlopige wapenstilstand. Uiteindelijk ben ik over land gerepatrieerd via Nijmegen. Pas half mei 1945 kwam ik thuis bij mijn ouders in Usquert.

De omgekeerde wereld

Veel van mijn oorlogservaringen kon ik niet met mijn familie bespreken. Ik bezocht mijn verzetsvrienden om te weten wie er nog leefden en we waren elkaar tot steun. Tot mijn schrik nam mijn schoolhoofd mij niet in dienst omdat ik met verschillende mannen was gesignaleerd in de oorlog zodat ik geen bewijs van goed gedrag kreeg. Dit was werkelijk de omgekeerde wereld! Er knapte iets in me en ik raakte totaal overspannen. Uiteindelijk werd ik in een onafhankelijk rapport door de burgemeester van alle blaam gezuiverd.

Siet Gravendaal-Tammens, 98 jaar, 2013

Toen ik mijn baan terugkreeg, boterde het natuurlijk absoluut niet. Ik solliciteerde als logopediste op een andere school en bracht mijn eigen leesmethode in praktijk. Na anderhalf jaar vroeg de onderwijsinspecteur op Curaçao mij als logopediste en orthopedagoge en dat leek me een mooie stap om alles achter me te laten.

Een dikke streep

Op Curaçao zette ik een dikke streep onder mijn oorlogsverleden. Met niemand sprak ik erover, maar ik werd heel ziek van vlektyfus. Na mijn herstel werd ik hoofd van een BLO-school in Willemstad met een eigen logopediepraktijk. In een leuk groepje Nederlanders met wie ik sportte en bridge speelde, leerde ik mijn latere echtgenoot Cees Gravendaal kennen. Na mijn pensioen in 1964 keerde ik terug naar Groningen en bleef doorwerken als logopediste. Toen Cees Gravendaal weduwnaar was geworden, trouwden we en had ik de beste jaren van mijn leven tot hij in 1981 overleed. Ongeschonden ben ik de oorlog niet uitgekomen en het was niet eenvoudig om dat een plaats te geven. Ik had geen behoefte aan wraak. Wel heb ik, als ik moe ben, terugkerende nachtmerries en word dan gillend wakker. Op 4 mei ga ik altijd naar de herdenking bij de urn met de as van gevallenen in het Huis van Bewaring in Groningen. Deze herdenking is mij het meest dierbaar. Ik heb nergens spijt van, ik kón niet anders dan in opstand komen. Het is geen verdienste, je karakter en opvoeding dwingen je tot verzet.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak juni 2013