Sallo van Gelder ontsnapte op wonderlijke wijze aan het transport naar Westerbork

Sommige mensen zijn in de oorlog als door een wonder aan de nazivervolging ontsnapt. Dit overkwam ook de Gelderse veehandelaar Sallo van Gelder

Als zesjarige jongen werd hij door een persoonsverwisseling gered van het transport naar Westerbork. Samen met een groot aantal Joodse kinderen stond hij in 1943 op het station in Amsterdam. Hij werd er door een als non verklede verzetsstrijdster tussen uitgehaald die hem aanzag voor een ander. Glashelder staat zijn redster hem nog voor de geest.

Sallo van Gelder, Foto: Jan van den Brink. Foto: Jan van den Brink.

Onderduik

Op 11 augustus 1937 ben ik geboren in de Stationsstraat 47 in Aalten in de Achterhoek. Mijn broer David was vier jaar ouder dan ik. Tijdens het Loofhuttenfeest in 1941 zou mijn vader worden opgehaald door een Duitse overvalwagen, maar hij wist op het nippertje te ontkomen. Op de wagen zag ik de reeds opgepakte mannen vastgebonden zitten. De overvallers vroegen mij waar mijn vader was. Mijn moeder kneep in mijn hand zodat ik niets zou zeggen.

De Duitsers bedreigden mij en mijn moeder met een karabijn. Ze zouden om twaalf uur terugkomen en als mijn vader er dan niet was, zouden ze ons meenemen. Zodra ze weg waren, belde mijn moeder meteen onze huisarts, Joop der Weduwen. Hij zorgde dat we elke dag een ander onderduikadres hadden.

Afscheidsfoto gemaakt voor mijn vader. Moeder, Sallo (links) en broer David, Foto: familiealbum Sallo van Gelder.

Mijn vader kwam niet

In Aalten doken mijn ouders met mijn broer David onder bij de familie Hiddink. Helaas was er geen plaats voor vier personen, dus bracht mijn vader mij naar de familie Te Lindert. Hij beloofde mij die avond weer op te halen, maar hij kwam niet opdagen. Uiteraard begreep ik er als vijfjarige jongen niets van en voelde me in de steek gelaten door mijn vader. Na de oorlog begreep ik dat mijn vader het er misschien nog moeilijker mee heeft gehad dan ik. Pas na een tijd voelde ik me op mijn gemak bij de boerenfamilie Te Lindert en begon ik hen als mijn eigen ouders te beschouwen. Mijn haren werden zeer kort geknipt, zodat de zwarte kleur onzichtbaar was. Er was veel te beleven op hun boerderij, want zij hadden vier kinderen van rond de twintig. Er zaten meer onderduikers, waaronder een Engelse piloot. Vanaf 1943 moest ik altijd binnen blijven en me verstoppen. Als er gevaar dreigde, moest ik enkele dagen alleen in het roggeveld blijven. Drie keer werd ik op de zolder van een andere boerderij verstopt.

De razzia

Eind juli 1943 veranderde alles. De Duitsers waren op zoek naar de geallieerde piloot en omsingelden de boerderij. De piloot werd niet ontdekt, maar ik wel. 
Ze zagen meteen dat ik een Joods jongetje was en het was verboden Joden te beschermen. Het gevolg was dat mijn onderduikvader, Hendrik te Lindert, werd opgepakt en werd afgevoerd naar kamp Vught, waar hij een half jaar lang werd geïnterneerd. Voor de tweede maal verdween de man in mijn leven, die ik als mijn vader beschouwde. Op 11 augustus 1943, mijn zesde verjaardag, brachten twee Aaltense politiemannen mij naar de Duitsers in Huize Rosorum in Arnhem. Drie weken zat ik hier met andere Joodse kinderen opgesloten.

Mijn reddende engel

Eind augustus 1943 stond ik tussen de Duitse bewakers en andere Joodse kinderen op het perron van Centraal Station Amsterdam. We moesten wachten op het transport naar Westerbork. Terwijl ik zag dat alle kinderen in een lange trein werden gestopt, dacht ik: ‘Nu zal ik mijn vader, moeder en broertje nooit meer terugzien, ik moet hier weg!’ Opeens stond er een non gekleed in een lange zwarte habijt in de menigte die mij wenkte dichterbij te komen.

Ze had een vriendelijk gezicht. Toen ze me een hand gaf en mij voorzichtig meetrok, stribbelde ik niet tegen. Mijn reddende engel gebaarde dat ik me onder haar lange rok moest verstoppen. Zo kalm mogelijk liepen we het perron af naar een stil plekje. Ongezien peuterde ze de Davidsster van mijn jas. Ze nam mij mee naar het perron van de trein naar Arnhem. Ze leidde me naar een onderduikadres bij een kinderloos echtpaar, de familie Van der Water aan de Bakenbergseweg 159, waar ik vier maanden kon blijven.

Mijn reddende engel: Verzetsstrijdster Sietske Anna Klazien Visser-Hoekstra, Foto: familiealbum Sallo van Gelder.

Aalten

Heel toevallig kon ik weer op de boerderij terecht waar ik als eerste moest onderduiken, bij de familie Te Lindert in Aalten. Het was heerlijk om hen weer te zien en ook de hond herkende me nog. Even later zat de hele familie huilend aan tafel, omdat de vader nog in kamp Vught zat als straf voor mij. Ze durfden hem niet te schrijven dat ik terug was.

‘Schrijf aan vader dat hij weer een touwtje om zijn duimen krijgt’ zei ik, want ik maakte altijd grapjes over zijn oneerbiedig duimengedraai tijdens het bidden en wilde ze vastbinden. Deze brief gaf hem de kracht om vol te houden, vertelde hij mij na zijn vrijlating. Toen het daar te gevaarlijk werd, moest ik drie weken onderduiken bij een andere boer in het Aaltense weidegebied.

De boerenfamilie Te Lindert, Foto: familiealbum Sallo van Gelder.

Hier wilde een van mijn medeonderduikers zich absoluut niet meer verstoppen en werd gek. Mensen van het verzet waren bang dat hij de hele boel zou verraden en moesten hem doodschieten. Het laatste half jaar van de oorlog werd ik toch bij mijn ouders ondergebracht bij de familie Hiddink.

Boerderij van familie Te Lindert in Aalten waar Sallo was ondergedoken Foto: familiealbum Sallo van Gelder.

Bij onraad doken we in de schuilkelder en stonden de Duitsers meer dan eens op het luik. We hebben samen veel angstige momenten doorgebracht.

Bevrijd

Aalten is op 30 maart 1945 bevrijd door de Engelsen. Vanaf de boerderij zagen we grote geallieerde tanks over de hoofdweg rijden. Mijn vader is met de kinderen naar ons ouderlijk huis geslopen. Mijn moeder kon de vrijheid nog niet aan. Zij is nog een week op het onderduikadres gebleven. 
Het was voor ons moeilijk om het normale leven weer op te pakken. Op school vond ik het ook moeilijk om me te concentreren. Vanaf mijn veertiende ging ik met mijn vader, die veehandelaar was, de boer op. Op mijn zestiende ben ik voor mijzelf begonnen als veehandelaar.

Wie was zij?

Wie de verklede non was die mijn leven had gered, was mij jarenlang een raadsel. Na lang zoeken ontdekte ik pas veertig jaar later wie zij was. Ik kende alleen haar voornaam ‘Sietske’. Via via hoorde ik dat Sietske in Arnhem was getrouwd. In een schriftje in het gemeentearchief van Arnhem stonden alle gehuwden uit 1946. Haar naam bleek Sietske Anna Klaziena Visser-Hoekstra te zijn. Het gezin Visser was vaak verhuisd. Uiteindelijk vond ik hen in Bathmen, maar zij wilden liever geen contact, want zij probeerden de oorlogsperiode af te sluiten. Toen ik vroeg of ik hen binnenkort mocht feliciteren met hun veertig jarig huwelijk, was het ijs gebroken. Vanaf dat moment mocht ik haar bezoeken. Mijn redding bleek een misverstand. Zij had op dat perron eigenlijk een ander Joods kind moeten redden, dat heel erg op mij leek.

Yad Vashem-onderscheiding

Het is bijzonder dat wildvreemde mensen zoveel voor mij hebben gedaan, niet alleen Sietske maar ook de Aaltense onderduikfamilies! Zonder hen had ik het niet overleefd. Voor hen allemaal heb ik de Yad Vashem onderscheiding aangevraagd. Sietske heeft die in ontvangst mogen nemen in 1998, de anderen kregen hem postuum. Aanvankelijk wilde zij de onderscheiding niet hebben. Ze zei: ‘Ik had nog veel meer kinderen willen redden.’ Op mijn knieën smeekte ik haar: ‘Nu heb ik je eindelijk gevonden, doe me alsjeblieft dat ene plezier nog!’ Ze zou er een nachtje over slapen en stemde toch toe. Zij ligt in Bathmen begraven en jaarlijks leg ik bloemen op haar graf.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak juni 2013