Een man met een missie

Nooit meer Auschwitz Lezing 2016 door Luitenant-Generaal (b.d.) Roméo A. Dallaire

Het Nederlands Auschwitz Comité organiseert in samenwerking met het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en de Sociale Verzekeringsbank voor de dertiende keer de Nooit Meer Auschwitz Lezing. De lezing vindt plaats op woensdag 27 januari 2016 in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Het Nederlands Auschwitz Comité heeft Roméo Dallaire uitgenodigd de lezing uit te spreken. Generaal Dallaire zal bij deze gelegenheid de Annetje Fels-Kupferschmidt Onderscheiding uitgereikt krijgen. Mevrouw Annetje Fels-Kupferschmidt overleefde het vernietigingskamp  Auschwitz en richtte tien jaar na de oorlog, samen met andere overlevenden van de kampen, het Nederlands Auschwitz Comité op met de doelstelling op te roepen tot :‘Nooit meer Auschwitz’.

Roméo Dallaire is in Nederland geboren. Zijn ouders vestigden zich in 1946 in Canada, waar hij nu senator voor Quebec is. Als militair leider van een vredesmissie van de Verenigde Naties waarschuwde hij destijds voor de situatie in Rwanda. Hij vond toen geen gehoor en er voltrok zich een tragedie. In een gesprek met David Hammelburg spreekt hij over zijn ervaringen van toen en over het Romeo Daillaire Child Soldier Initiative.

Roméo A. Dallaire als spreker voor een groep belangstellenden. Foto: www.romeodallaire.com Foto komt van www.romeodallaire.com

Child Soldier Initiatieve

“Het ‘Child Soldier Initiative’ is voor mij een manier om iets terug te doen nadat ik getuige was van de tragische genocide in Rwanda. Elke vorm van genocide kan worden vermeden als de politiek het maar wil. Het is absoluut haalbaar om het fenomeen kindsoldaten uit te bannen. Als je het hebt over kindsoldaten wordt altijd gezegd dat het een sociaal-economisch probleem is en gaat over arme kinderen met problematische achtergronden. Doorde jaren heen hebben verschillende instellingen dit probleem vooral benaderd vanuit het  internationaal recht, re-integratie en rehabilitatie. Zij hoopten die kinderen weer in de samenleving te laten terugkeren. Maar met die benadering is het aantal kindsoldaten niet afgenomen, net zo min als de behoefte om kindsoldaten in te zetten als effectief wapen in conflicten. Vanuit de overtuiging dat het ronselen van kindsoldaten een van de eerste voortekenen is van gruweldaden in een oorlog, willen wij risicoregeringen over de hele wereld helpen om het ronselen een halt toe te roepen nog voor het gebeurt. 

Ik ben in 2004 met het Child Soldier Initiative begonnen en we hebben de analyses in 2009 afgerond. Daarna konden we beginnen onze zaak te bepleiten. Wij hebben er twee VN-resoluties doorgekregen en werken samen met UNICEF, het Internationaal Strafhof en de NAVO. Er is een handboek opgesteld en een heel arsenaal aan projecten. Zo is er een opleidingsprogramma ontwikkeld om het leger en de politie te trainen andere tactische middelen te gebruiken om directe conflicten af te wenden en zo de inzet van kindsoldaten te voorkomen. Op die manier zal ook het ronselen afnemen. 

Daarnaast hebben we ook een preventieve methode ontwikkeld. We gaan naar scholen, praten met kinderen op straat en leren ze niet in de valse beloftes te trappen van organisaties als Isis, Boko Haram en Al Shabaab. Elk land heeft andere ervaringen en vraagt daarom om een andere aanpak. Sierra Leone leed bijvoorbeeld elf jaar lang onder een oorlog met kindsoldaten. Het is duidelijk dat ze dat niet meer willen, maar die kindsoldaten zijn er nog steeds. De president en minister van defensie vroegen ons hun leger, politie en gevangenbewaarders om te scholen. We maken daarbij gebruik van plaatselijke kennis, organisaties en voormalige kindsoldaten. We trainen de trainers, evalueren, stimuleren en zorgen voor regelmatige follow-up. Met de nodige middelen kunnen we de houding van het leger en de politie tegenover kindsoldaten binnen vier jaar ombuigen. Wij vertellen ze wat ze wel kunnen doen en hoe ze zouden kunnen handelen in ontmoetingen met kindsoldaten, allemaal aan de hand van scenario’s. Zo krijgen ze een idee van wat ze te wachten staat en worden ze alerter en effectiever. 

Op dit moment werken wij aan onze capaciteit om in de steeds groeiende behoefte te kunnen voorzien. Zo zijn wij bezig met het opleiden van 100 Canadese ex-militairen en anderen, zodat we binnen drie jaar overal ter wereld kunnen werken. We zijn geen internationale- of overheidsinstantie en financiering is altijd een probleem, maar we krijgen aanvragen van overal in de wereld. We zijn net terug uit Jordanië, waar we met de 1,3 miljoen Syrische vluchtelingen hebben gewerkt om pogingen van Isis tegen te gaan hun kinderen in te lijven. Verder zijn we benaderd door de Canedese politie om te helpen bij de bestrijding van de online werving van Isis-rekruten. Hiervoor krijgen we drie jaar lang subsidie van de Canadese regering. Tot nu toe zijn we actief in Sierra Leone, Uganda, Congo, Rwanda, Botswana, en binnenkort ook in Myanmar en Columbia.”

De Verenigde Naties

“De Verenigde Naties (VN) kan richtlijnen vaststellen maar ze niet uitvoeren. De afgelopen jaren hebben wij de VN - en dan vooral de afdeling voor vredesmissies - duidelijk proberen te maken dat de landen die troepen leveren te weinig doen op operationeel gebied en aan training. Daarom hebben ze ook zo weinig succes gehad. Erger nog, ze hebben kinderen overhoop geschoten en de situatie verergerd. Zo hebben we een eenvoudige oefening gedaan met troepen uit Sierra Leone, allemaal ervaren VN-officieren.
We hebben ze diverse scenario’s gegeven en gekeken hoe ze reageerden. We hebben ze neergezet bij wegversperringen of potentiële hinderlagen. Ze trokken zich terug en lieten zo de kinderen het terrein en het slagveld overnemen. In het beste geval lieten ze iemand van de kinderbescherming onderhandelen. Maar hoe meer je dat doet, hoe meer macht je ze geeft. De meeste VN-medewerkers hadden geen idee hoe je moet omgaan met kindsoldaten. Ze krijgen hoogstens een paar uur les in internationaal recht. Wij leren ze om stand te houden, te onderhandelen en het probleem op te lossen, zonder ze neer te schieten. Zo kun je een missie laten slagen. Ik besef dat het nog wel tientallen jaren kan duren, maar op de lange termijn is het mijn doel om onszelf overbodig te maken.”

Rwanda

“In 1993 kreeg ik de leiding van de UNAMIR-missie in Rwanda en kwam terug met een duidelijke waarschuwing. Als NAVO-generaal beoordeelde ik de informatie over de training van de militie, het transport van wapens en de algemene agressie. Ik gaf aan dat er voorbereidingen werden getroffen om het moeizame vredesproces te torpederen. Dit zou leiden tot een bloedbad. De missie werd verder geleid door een burger, de minister van Buitenlandse Zaken van Kameroen, die goed bevriend was met de toenmalige VN Secretaris-Generaal Boutros Boutros-Ghali en de President van Rwanda. In zijn rapporten zei hij dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen. Ik moet wel bekennen dat ik binnen de VN een reputatie had als een doorzetter en rouwdouwer met weliswaar veel ervaring, maar niet in Afrika. Dat kan waar zijn, maar ik was bij alle politieke bijeenkomsten geweest en zag het aankomen. De Hutu’s waren niet bereid de macht te delen en de Tutsi’s vormden een bedreiging voor hun machtspositie. Maar deze ervaren Afrikaanse diplomaat was het niet met mij eens en de VN luisterde naar hem. Daarbij kwam dat Rwanda voor de VN geen hoge prioriteit had. Zij hadden hun handen al vol aan Bosnië en waren aan het afbouwen in Cambodja en Mozambique. Om het even bot te zeggen: Rwanda kon niemand iets schelen. Dus vanaf het begin was mijn missie al gedoemd. Ze wisten dat er een slachting zou plaatsvinden, maar niemand kon zich voorstellen op welke schaal. 

Toen ik de opdracht kreeg om de missie af te breken, weigerde ik dat. Als je al op jonge leeftijd wordt geselecteerd en opgeleid tot commandant, leer je al snel het belang van de missie. De missie komt eerst, je medewerkers staan op de tweede plek en jijzelf op de derde. Het commando en je verantwoordelijkheid staan voorop. Je doet alles om de klus te klaren en zorgt ervoor dat je mensen zich bewust zijn van de risico’s. Dus als je een probleem met een bevel hebt, ligt je eerste verantwoordelijkheid bij de missie en je mensen. Ik had het gevoel dat mijn missie niet kon slagen omdat ik geen steun kreeg en de VN zelfs troepen terughaalden. Desalniettemin vond ik dat we de morele plicht hadden om een licht bewapende troepenmacht, hoe klein ook, daar te houden. Als getuige van de komende wreedheden, als basis voor het geval we de wereld konden overtuigen om de troepen te sturen die nodig waren en voor de 30.000 burgers van beide kampen die onder onze bescherming stonden. Een klein deel (4.000) burgers vertrok voordat ik werd teruggeroepen en werd binnen een paar uur afgeslacht. Dus toen Boutros- Ghali mij belde en duidelijk maakte dat hij niet wilde dat er nog meer VN-soldaten zouden omkomen, twijfelde ik geen moment. Ik weigerde en zei dat we zouden blijven. We zouden worden aangevallen - ik kon de extremisten al zien - en wist dat ze het gemunt hadden op de mensen die onder onze bescherming stonden. Ik legde hem uit dat hij het recht had om me terug te roepen, maar dat ik wist dat het moreel niet juist was. De mensen die we beschermden zouden met zekerheid worden vermoord. Ik had ook een ethische verantwoordelijkheid ten opzichte van mijn ondergeschikten. Allemaal hadden ze al besloten dat ze zouden blijven nog voordat ik mijn standpunt kenbaar had gemaakt. We waren nog maar met 450 man.”

Persoonlijke gevolgen

Roméo Dallaire haalt een plastic doos uit de la. Het is een pillendoos. Hij schuift het bakje voor maandag open met meer dan tien pillen, in alle vormen, kleuren en maten. “Ik ben 16 jaar behandeld door psychologen en psychiaters voor een posttraumatische stress stoornis. Zelfs Woody Allen zou onder de indruk zijn. Wat me nog het meest achtervolgt, is dat ik er als bevelvoerend officier niet in ben geslaagd mensen duidelijk te maken wat er ging gebeuren en hen te overtuigen van de urgentie van ingrijpen. Het maakte gewoon geen indruk. De Amerikanen noemden de massamoorden pas na twee maanden daden van genocide. Toen waren al bijna 500.000 mensen vermoord en zo’n 2,5 miljoen op de vlucht. Wat mij persoonlijk erg heeft geraakt is dat ik iemand telefonisch moest vertellen dat ik geen versterking kon sturen en toen hoorde dat hij vermoord werd terwijl hij met mij aan de lijn was. Het was onmogelijk om als overwinnaar uit deze juridische, ethische en morele dilemma’s te komen. We konden alleen maar verliezen. Je kon misschien één mens redden, maar dat ging altijd ten koste van vijf anderen. Het was onmogelijk om een vorm van evenwicht te vinden. De Fransen, Belgen en Italianen hadden meer dan tweeduizend man, de Amerikanen beschikten over een amfibie-eenheid – allemaal om hun eigen burgers daar weg te krijgen. Als ik die mankracht had kunnen mobiliseren, had ik tenminste de slachtpartij in Kigali kunnen voorkomen, maar iedereen was alleen maar bezig zijn eigen hachje te redden. Tot op de dag van vandaag blijft me dat achtervolgen en kan ik me daar kwaad om maken.” 

Toen het pijnlijk duidelijk werd dat er geen einde aan het conflict zou komen, gaf men eindelijk toe en kreeg ik 5.000 man versterking. Hierdoor nam het vechten niet af, maar wel het moorden. Als we die mankracht eerder hadden gehad, hadden we duizenden mensen kunnen redden. Beroepsmatig troostte ik mezelf dat ik had gedaan wat ik kon met de middelen die ik had. Maar ik zal nooit kunnen vergeten dat mijn missie mislukt is en dat ik als commandant daarvoor verantwoordelijk ben. Het is geen excuus dat je alles hebt gedaan wat je kon. Dat is gewoon niet geloofwaardig als je 800.000 mensen laat afmaken binnen 100 dagen, zonder dat je iets kan doen om het tegen te houden. Erger nog, ik zag het aankomen - hoewel niet in die mate – maar hoezeer ik ook mijn best heb gedaan, ik kon niemand overtuigen. Dat is de last die ik moet dragen. Het zijn wonden die de tijd niet kan helen. De enige missies die slagen, zijn die met een sterk troepencontingent. Wij hebben gefaald, de VN heeft gefaald, de wereld heeft gefaald. Ik heb gesmeekt en gesmeekt, maar iedereen heeft ons de rug toegekeerd. Niet één land stond achter ons. Ook Amerika wilde er welbewust niet bij betrokken worden. Ik zeg het nog maar een keer: massale gruweldaden kunnen worden voorkomen, maar toch gebeurt het keer op keer. Dat komt doordat regeringen geen risico’s kunnen - en politici geen risico’s willen nemen. Er zijn grondtroepen nodig in conflictgebieden om burgers te kunnen scheiden van vechtende legers en rebellen. Door daarmee te wachten in gebieden als Syrië, hebben we bij voorbaat al verloren. De Amerikanen zijn zich niet bewust van de echte macht die ze hebben. Hun kracht ligt niet in de uitoefening van hun macht, maar in de dreiging dat ze die macht echt zullen gebruiken. Amerika heeft nog niet geleerd dat er echte gevolmachtigden nodig zijn om het eerste werk te doen. Wat we nodig hebben is politieke wil en een paar strategische middelen, niet zozeer hun fysieke aanwezigheid ter plaatse. We hebben een nieuwe aanpak nodig in plaats van terug te grijpen op die uit de Koude Oorlog. Nieuwe leiders en een heel nieuwe terminologie om ‘mislukte staten’ aan te kunnen pakken.”

Luitenant-Generaal (b.d.) Roméo A. Dallaire. Foto: David Hammelburg

Nooit weer

“De grootste stap voorwaarts die de massamoorden in Rwanda hebben gebracht was het inzicht bij een groot deel van de Joodse gemeenschap en anderen dat de betekenis ‘nooit weer’ niet alleen betrekking heeft op de Holocaust en de Joodse gemeenschap. Het gaat om de mensheid als geheel. Net als de overlevenden van de Holocaust heb ik me ten doel gesteld de aandacht voor de massamoorden in Rwanda levend te houden. De lezing en onderscheiding is voor mij een bevestiging van de samenleving om mijn werk voort te zetten.” 

Interview: David Hammelburg, December-editie 2015, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.