Bij het Apollolaan-monument herdenk ik mijn vader
Rob Zillesen vertelt over zijn vaders verzet, de represaille op 29 mannen bij de Apollolaan, waaronder zijn vader, en de gevolgen ervan voor het gezin
‘Voor mij persoonlijk begon de oorlog met de september-razzia in 1944,’ geeft Rob Zillesen aan. ‘De Duitsers zochten een groep verzetsdeelnemers en deden een inval in ons huis. Een Duitse militair sprong door mijn slaapkamerraam naar binnen en zette een pistool op mijn hoofd en schreeuwde: “Waar is je vader?” Mijn vader werd opgepakt en naar het Huis van Bewaring op de Weteringschans gebracht.
Als represaille voor een verzetsactie op de Apollolaan werden 29 willekeurige gevangenen, waaronder zijn vader, uit het Huis van Bewaring aan de Weteringschans gehaald en in de vroege ochtend van 24 oktober 1944 zonder vorm van proces gefusilleerd. Rob vertelt verder: ‘Mijn school stond precies naast die plek, dus ik liep er elke dag langs. Deze gebeurtenis is zeer bepalend geweest voor ons gezin.’Sportieve vader
Juist omdat zijn vader al zo vroeg in zijn leven is weggevallen, koestert hij alles wat aan hem herinnert. ‘Gelukkig heb ik nog een paar foto’s van hem die door een bevriende beroepsfotograaf zijn gemaakt. Op die foto’s ziet hij er goed uit. Hij was heel sportief.
Veel Utrechtenaren en Amsterdammers kenden hem als een goede amateurvoetballer van zijn clubs U.V.V. en V.V.A.. Als hij niet werkte stond hij op het veld. Mijn vader was eerst vertegenwoordiger in koffie en thee bij de fabriek de Weduwe van Nelle in Amsterdam. Nadat hij mijn moeder had leren kennen verhuisden ze naar de Amazonenstraat 56 in Amsterdam-Zuid vlakbij het Olympisch Stadion, waar ik ben geboren op 6 april 1938. Ze gaven mij een rooms-katholieke opvoeding. Mijn broer Hans werd vijf jaar later geboren in 1943. Hij herinnert zich mijn vader dus nauwelijks. Tot 1944 zijn mijn vader en ik vaak naar voetbal- en wielerwedstrijden in het Olympisch Stadion gaan kijken. Mijn moeder had epilepsie en was hierdoor vaak ziek. Tijdens de crisis voor de oorlog werd vader hoofdinformateur bij de Sociale Dienst in Amsterdam. Deze dienst voorzag armen van geld en voedselbonnen. Soms kreeg mijn vader wat extra’s van winkeliers, die graag wilden dat hij klanten naar hen doorstuurde.’
Vader schilderde mijn autoped oranje
Als tweejarig kind was Rob Zillesen te klein om te beseffen dat het oorlog werd op 10 mei 1940. ‘In Amsterdam-Zuid speelde ik buiten met de kinderen in de buurt. Mijn vader gaf mij een autoped en schilderde die oranje om de NSB’ers aan de overkant van de straat te pesten. Ik vond het gewoon een fijne autoped om mee te spelen. Mijn moeder en ik wisten niets van de verzetsactiviteiten van mijn vader. Pas later ben ik dit dankzij het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te weten gekomen. Mijn vader maakte samen met een vriend in diens huis het illegale pamflet ‘De Duikboot’ met uitgetypte radioberichten van onder andere Radio Oranje met Koningin Wilhelmina. Ik heb er nog één van in mijn bezit gekregen en ingelijst. Ook hielp hij Joden en het verzet aan voedselbonnen, hij zat als hoofdinformateur bij Sociale Zaken immers dicht bij de bron.’
Razzia van september 1944
‘De oorlog begon voor mij pas met de razzia van september 1944. In onze straat werden huiszoekingen gedaan. Mijn vader stond op een lijst van verdachten, waarschijnlijk door toedoen van de NSB’ers in onze straat. Later hoorde ik dat de Sicherheitsdienst die nacht op drie adressen in onze straat is binnengevallen. ’s Nachts kwamen twee Duitse soldaten via het platje aan de achterkant van ons huis door mijn slaapkamerraam met veel glasgerinkel naar binnen. De eerste soldaat trof mij aan en zette een pistool op mijn hoofd. “Waar is je vader?”, vroeg hij in het Nederlands. Ze liepen direct door naar de andere kamers en namen mijn ouders mee naar beneden. Uit angst sloot ik mezelf in de wc op en hoorde alleen maar stemmen. Ze doorzochten alles, maar ze vonden niets, want het illegale pamflet ‘De Duikboot’ werd altijd bij zijn vriend in elkaar gezet. Uiteindelijk vonden ze wel het Parool en dat was al genoeg bewijs. Mijn vader moest zich aankleden en werd meegenomen naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Ik kon geen afscheid van hem nemen, want ik bleef op de wc zitten totdat mijn moeder mij vroeg de deur te openen toen ze weg waren.’
Represaille aan de Apollolaan
Van de onderzoekers bij het NIOD heeft Rob later vernomen wat zich heeft afgespeeld. ‘Terwijl mijn vader vastzat werd een berucht SD’er door het verzet neergeschoten op de Apollolaan. Op 23 oktober 1944 probeerden verzetsstrijders om ‘Polizei-Angestellter’ Herbert Oehlschlägel levend in handen te krijgen. Deze man verzamelde gegevens over illegale groepen en wist teveel. Na Oehlschlägel met een auto gevolgd te hebben, probeerden verzetsstrijders deze SD’er op de hoek Apollolaan/Beethovenstraat met chloroform te bedwelmen. Aangezien Oehlschlägel zich hevig verzette, brak de fles met chloroform. Toen de SD’er om hulp ging roepen, besloot men hem met een pistoolschot door het hoofd te doden. Omdat omstanders naderden was er geen tijd om zijn lijk mee te nemen. Op 24 oktober 1944 heeft de bezetter als represaille willekeurig 29 gevangenen, waaronder mijn vader, geselecteerd. Zij werden zonder vorm van proces doodgeschoten op diezelfde plek op de Apollolaan om 7.30 uur. Mijn school was om de hoek van de Apollolaan, dus ik zag de lijken liggen toen ik naar school liep, niet wetende dat mijn vader daartussen lag. Mijn lerares zei dat we een andere route naar huis moesten nemen.’
Evacuatie naar Groningen
‘In de namiddag speelde ik buiten op straat voor het huis, toen de kapelaan bij ons langskwam. Hij vroeg naar mijn moeder en zei: ‘Je mag niet mee, blijf maar spelen.’ Even later rende mijn moeder gillend naar buiten. Gek van verdriet schreeuwde ze wijzend naar het huis van de NSB’ers aan de overkant: “Ze hebben mijn man vermoord!”
Gelukkig was die NSB-familie er op die dag niet, anders was ze waarschijnlijk in grote problemen gekomen. Mijn moeder was in alle staten en wilde wraak nemen. Daarom besloot haar familie in Groningen dat het beter was als we even bij hen zouden wonen. Zij lieten ons evacueren met het Rode Kruis kindertransport naar Haren, dichtbij Groningen. Ik vertrok een transport eerder dan mijn moeder en broertje. In een kleine Rode Kruis vrachtwagen werd ik met mijn koffertje van huis opgehaald. Op de Afsluitdijk werd echter geschoten. Daarop moesten alle kinderen uitstappen en met de armen gespreid, zo plat mogelijk, op onze buik in het gras tegen de dijk aan liggen. Uit angst plaste ik in mijn broek.’
Schuilen voor bommen en granaten
Eenmaal in Groningen werd Rob herenigd met zijn moeder en broertje in het huis van zijn oom in het centrum van Groningen op 100 meter afstand van een Duitse kazerne. ‘Bij de bevrijding van Groningen boden de Duitsers veel weerstand tegen de Canadezen. Wij schuilden voor bommen en granaten in een gat in de grond die als onze schuilkelder diende. De Canadezen hebben de kazerne helemaal platgeschoten met hun granaten. Het huis van mijn oom stond precies in het schootsveld erachter, dus we hebben erg veel geluk gehad dat ze goed konden richten. De ramen waren wel allemaal gesneuveld. In de puinhopen van de Duitse kazerne zag ik wel nog de lijken van de soldaten liggen. Tussen de feestende mensen zag ik ook hoe in de stad een aantal verraders werd opgehangen.’
Een groot gemis
Na de bevrijding keerde hij met zijn moeder en broertje terug naar huis in Amsterdam. ‘De buren hadden de sleutel netjes voor ons bewaard. Mijn moeder was zwaar depressief door het verlies van mijn vader en werd lichamelijk en geestelijk steeds zieker. Zodra zij een epileptische aanval had, kreeg ik als kleine jongen alle verantwoordelijkheid. Ik kookte en bracht soms mijn broertje naar school. We kregen weinig hulp van familie. Eens per maand kwam er een heer van de Stichting 1940-1945 geld brengen. Hij zei tegen de buren: ‘Zorg dat je aanwezig bent als die vrouw hulp nodig heeft!’ Een aardige buurvrouw, mevrouw Van der Breggen, merkte op dat ik het zwaar had en zei tegen mij: “Als je het moeilijk hebt, dan kom je maar bij ons langs!” Thuis waren er vaak spanningen tussen mij en mijn moeder, dus ik vluchtte graag naar dit bevriende echtpaar toe. Mijn moeder toonde niet vaak haar gevoelens, mijn broertje en ik hebben bijvoorbeeld zelden een knuffel van haar gehad, waar je als kind wel behoefte aan hebt. Ik miste mijn gezellige vader met zijn warme persoonlijkheid enorm. Mijn moeder eiste veel van mij, vond ik, en schreef mij in voor het Ignatius College in Amsterdam.
Achteraf denk ik dat ze het allerbeste voor ons deed in haar eentje, maar dat waardeerde ik toen niet. De zorg voor mijn steeds ziekere moeder brak mij uiteindelijk op. In de vierde klas van de HBS ging ik van school en kon aan de slag bij een bank. Van 1956 tot en met 1958 was ik in militaire dienst en daarna kreeg ik een baan bij een grote houthandel in de haven van Amsterdam. Uiteindelijk werd ik vertegenwoordiger en later verkoopleider en leverde hout en bouwproducten aan grote bouwprojecten zoals de Stopera. In de crisis van de jaren tachtig ging het er steeds competitiever aan toe op de zaak en klapte ik in elkaar.’
Een eerbetoon aan mijn vader
In therapie werd hem geadviseerd het eens allemaal op te schrijven. ‘Ik schreef zes schriften vol. In 2004 kreeg ik veel slaapproblemen omdat mijn oorlogsverleden opspeelde. Op de radio hoorde ik over het Centrum ‘45 in Oegstgeest en van 2005 tot 2007 ging ik er elke maandag heen. Ik ontmoette er vooral veel Indische oorlogsgetroffenen. Veel praten, luisteren en creatieve therapie hebben me goed geholpen. Een hulpverlener zei: ‘Jij zou je verhaal ook goed op scholen kunnen vertellen!’ Zo ben ik gastspreker geworden op onder andere scholen in de regio Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Als een eerbetoon aan mijn vader wil ik deze gastlessen zo lang mogelijk blijven geven. In 2007 ontdekte ik de Vereniging Kinderen van Verzetsdeelnemers 1940-1945 en vond het prettig om daar lotgenoten te ontmoeten. Elk jaar gaan mijn vrouw en ik op 24 oktober naar de plek aan de Apollolaan om mijn vader en de andere represailleslachtoffers te herdenken. Wij zijn vaak de enige nabestaanden. De officiële herdenking is verplaatst naar 4 mei.’
De afscheidsbrief
‘Nadat mijn moeder in 1992 was overleden, vond ik in haar bureaulade een enveloppe met een beschreven stukje wc-papier. Hierop had mijn vader in zijn cel met potlood een afscheidsbrief aan mijn moeder geschreven. Het briefje is uit de gevangenis gesmokkeld en aan haar gegeven. Het handschrift was nauwelijks meer te lezen. Het NIOD heeft met speciale apparatuur kunnen zien wat er stond:
“Lieve Tine, Terugkomend - verder onleesbaar... mij nimmer in de politieke arena heb begeven. Mijn cel kameraad is ook R.K. en vader van twee kinderen. Tine wees zelf flink en bidt veel voor mij. Wij hebben dat nodig. Vergeef mij dat ik dikwijls hard tegen je geweest ben. Pas goed op jezelf want je bent... Zelf sterk. Met duizend kus, Je liefhebbende Jacques.”’
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak december 2017
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?