Altijd op zoek naar mijn vaders verzetsverhaal

Ria Boxtart was 2 jaar, toen haar vader werd gefusilleerd in Zutphen

De voorzitter van de cliëntenraad voor Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen, Ria Boxtart, is altijd bezig met de oorlog. Ria vermoedt dat ze hierin niet uniek is: ‘Er zijn vast meer mensen die gissen naar de oorlogsgebeurtenissen uit hun vroegste jeugd. Mijn hele leven is een lange zoektocht naar mijn vaders verzetsverleden. Ik ben in 1943 geboren en was twee jaar oud op 31 maart 1945, toen mijn 26-jarige vader werd gefusilleerd vanwege zijn verzetsactiviteiten.’

Met trots laat ze haar studeerkamer zien, gevuld met boeken over de Tweede Wereldoorlog. ‘Ik had graag geschiedenis willen studeren, maar dat mocht niet van mijn moeder’, vertelt Ria. ‘Na de oorlog is mijn moeder hertrouwd en ze sprak nauwelijks over mijn vader. Wonderlijk genoeg ben ik later in mijn leven uiteindelijk toch meer over hem te weten gekomen.’

Ria Boxtart, 2025

Opgegroeid naast het kerkhof

‘In 1938 leerden mijn ouders elkaar kennen op de turnvereniging in Zutphen. Mijn vader, Herman Boxtart, werd geboren op 7 augustus 1918 in Gorssel. Hij was opgeleid als timmerman. Mijn moeder, Ada Brinker, werd geboren op 9 mei 1920 in Roermond. In 1942 zijn ze rooms-katholiek getrouwd. Op 14 maart 1943 werd ik in Eefde geboren, bij Gorssel. Ik werd Maria Hermina Josephina gedoopt en mijn roepnaam was Ria. Omdat mijn vader in september 1943 begraafplaatsbeheerder werd, woonden we in de beheerderswoning bij de ingang van het rooms-katholieke kerkhof in Zutphen. Daarnaast werkte hij als verzekeringsagent.

Ik was bijna 2 jaar toen mijn vader op 26-jarige leeftijd werd gefusilleerd. Volgens mijn moeder waren mijn vader en ik dol op elkaar, maar dat kan ik me niet meer herinneren. Mijn enige eigen herinnering is dat ik als bijna tweejarig meisje in de tuin speelde en er kwam een diertje naar me toe. Ik wilde het beestje aaien, maar opeens werd het door een man doodgeslagen met een schep. Toen ik bijna veertig was vroeg ik mijn moeder: “Weet u wie die man was?” Mijn moeder zei: “Dat was je vader, die jou beschermde voor een rat uit de vijver.”’

Mijn moeder, Ada, en mijn vader, Herman Boxtart
Trouwfoto Herman en Ada Boxtart, 1942

Van horen zeggen

‘Alles wat ik over mijn vader weet, heb ik van horen zeggen. Met name mijn moeders vader, mijn grootvader Brinker, vertelde mij soms iets over mijn vaders oorlogsverleden toen ik oud genoeg was. Al in 1942 begon mijn vader met het onderbrengen van onderduikers, Joden, verzetsmensen en een Duitse gedeserteerde aalmoezenier. Hij verstopte hen op de begraafplaats in een grafkelder, die hij speciaal als schuilplaats had gemaakt. Als verzekeringsagent gebruikte mijn vader zijn werk als dekmantel en bracht hij op de fiets zogenaamd klantenbezoeken. In werkelijkheid bezorgde hij voedselbonnen op de onderduikadressen. Volgens mijn moeder zat ik als kind vaak voorop de fiets bij mijn vader, die de voedselbonnen in mijn luier had verstopt.

Begin 1944 sloot mijn vader zich aan bij een verzetsgroep. Met deze verzetsgroep verborg hij Engelse piloten die waren geland of neergestort in het bezette gebied en over de grens met België moesten worden gebracht om terug te keren naar Engeland. De Engelse piloten dropten wapens voor het gewapend verzet en voedselpakketten. Met codes werd doorgeseind waar de pakketten terecht zouden komen en mijn vader haalde met zijn kameraden deze pakketten uit de weilanden op. Op 16 april 1944 kregen mijn ouders hun tweede dochter Mieke. Vader maakte een dubbele bodem in Mieke’s kinderwagen, waarin mijn moeder wapens en voedselbonnen wegbracht. Mijn babyzusje lag bovenop de smokkelwaar in de kinderwagen en ik liep ernaast. Met deze handwapens gaf vader schietlessen aan jongemannen, die niet in de Arbeitsdienst wilden.’

Ria en Mieke Boxtart, 1945

Vaders eerste arrestatie

‘In oktober 1944 stal mijn vader benzine van de Duitsers en werd hij gearresteerd door de Sicherheitsdienst. Hij kreeg gevangenisstraf voor onbepaalde tijd. Een bewaker in het Huis van Bewaring, die ook in het verzet zat, raadde hem aan om te doen alsof hij een blindedarmontsteking had, zodat hij in het ziekenhuis zou worden opgenomen. Vanuit het ziekenhuis zou het verzet hem gemakkelijker kunnen bevrijden dan uit de gevangenis. Helaas stond er die dag op de operatiekamer naast zijn bed een SD’er op wacht, waardoor de chirurg vaders gezonde blindedarm wel moest verwijderen. Half december 1944 werd de SD-wacht door een verpleegster weggelokt en met een slaapmiddel gedrogeerd en is mijn vader door twee verzetsmannen uit het ziekenhuis bevrijd. Onderweg werden ze aangehouden door Duitse soldaten. Vader stond te wiebelen op zijn benen en zijn verzetsvrienden deden net of hij dronken was. Daardoor lieten de soldaten hen gaan. Zij brachten hem meteen naar een onderduikadres.

Diezelfde nacht dat mijn vader is ontsnapt, werd mijn moeder uit huis gehaald en gearresteerd. Ze was 3 maanden zwanger en ik bleef alleen achter met mijn babyzusje Mieke. Mijn moeder werd 24 uur ondervraagd door de beruchte SS’er, Ludwig Heinemann, in de gevangenis in Zutphen. Na twee dagen lieten ze haar gaan, in de hoop dat mijn vader naar zijn huis zou terugkeren. Er stond een SD’er op wacht bij ons huis om vader te arresteren. Ze dachten dat hij heel belangrijk was, omdat hij door het verzet was bevrijd.’

Vaders tweede arrestatie

‘In februari 1945 waren de Canadezen al in de buurt van Zutphen aan het vechten tegen de Duitsers. Vader wilde de geallieerden helpen, omdat hij veel informatie had. Op de terugweg daarvan werd hij herkend door een NSB’er, die hem heeft verraden. Op 17 februari 1945 werd mijn vader voor de tweede keer gearresteerd door de Sicherheitsdienst. Hij werd vaak verhoord en daarbij sloegen ze zijn rug kapot. De soldaten op de gang zongen marsliederen, om zijn geschreeuw te overstemmen. Mijn zwangere moeder is met haar twee jonge kinderen uit huis gezet door de Sicherheitsdienst. Daarna is ons hele huis leeggeroofd. Ze is met ons naar haar ouders, mijn grootouders Brinker, in de Kuiperstraat 40 in Zutphen gegaan. Daar mochten we tot het einde van de oorlog blijven en we zaten er vaak in de schuilkelder. Tot eind maart 1945 probeerden Engelse bommenwerpers Duitse munitietreinen bij het station Zutphen te raken. Aan deze bombardementen heb ik mijn angst voor vliegtuigen, onweer en vuurwerk overgehouden.’

De enige overlevende moest getuigen

‘Op Paaszaterdag 31 maart 1945 ’s avonds om elf uur zouden 10 verzetsmannen in opdracht van de SS’er Ludwig Heinemann, door de Sicherheitsdienst worden gefusilleerd op de IJsselkade in Zutphen. Samen met 9 andere verzetsmannen moest mijn vader op de IJsselkade gaan staan, allen met het gezicht naar de IJssel. Ze werden twee aan twee aan elkaar vast gebonden en in de rug geschoten. Daarna werden ze losgemaakt en een voor een in de rivier gegooid. Al snel zou niemand meer zien wat er was gebeurd, want hun lichamen dreven met de stroom van de rivier mee.

Bij een van hen, de marechaussee Van Benthem, was de kogel afgeketst op een knoop. Hij was wel gewond, maar hij had net gedaan alsof hij dood was en hij liet zich in de rivier gooien. Eenmaal verderop gedreven, is hij naar de kant gezwommen en hij heeft dit kunnen navertellen. Als enige overlevende moest de heer Van Benthem na de bevrijding getuigen van de fusillade op de IJsselkade. Ook identificeerde hij de verzetsmannen, die dood zijn teruggevonden. De 9 mannen die omkwamen zijn de Zutphense verzetsstrijders Boxtart, Gerritsen, Van Heemstra, Hartoch, Lammers, Lier, Van Oostveen, Oskam en Sonnenberg. Op 20 juli 1945 is mijn vaders lichaam teruggevonden onder een ingestorte brug tussen Zutphen en Deventer.

In het kader van de naoorlogse bijzondere rechtspleging door het hof in Arnhem werd de SS’er Ludwig Heinemann in 1946 aangehouden. Hij is mede aangehouden door de getuigenis van de heer Van Benthem die het bloedbad op de IJsselkade overleefde. Hij kreeg als eerste Duitser na de oorlog in Nederland op 10 februari 1947 de doodstraf. Van Benthem emigreerde na de oorlog naar Engeland. Hij is daar getrouwd en wilde met niemand meer contact.’

Ria met opa Brinker in Zutphen
Ria 6 jaar

Ik voelde me voortdurend in de steek gelaten

‘Op 20 juni 1945 werd mijn jongste zusje Tineke geboren. Precies een maand later, werd mijn vader pas teruggevonden. Moeders leven stortte in en ze werd depressief. Na de oorlog woonden we nog vijf jaar bij mijn grootouders Brinker in huis en mijn moeder ging werken als administratief medewerkster bij een kledingwinkel. Ze knuffelde mij nooit. Ook al vroeg ik mijn moeder nog zo vaak naar mijn vader, ze vertelde me niets. In die tijd werd mijn zus Mieke ernstig ziek en ze overleed aan een hersenvliesontsteking op 7 februari 1946. Op mijn katholieke kleuterschool had ik een lieve juffrouw, zuster Theresia. Als me werd gevraagd wat ik wilde worden, antwoordde ik: “Zuster, maar dan zonder die kap!” Om meer over mijn vader te weten te komen, ging ik vanaf mijn achtste jaar steeds meer lezen over de oorlog. Ik was trots op hem en tegelijkertijd boos dat hij er niet meer was.

Vijf jaar na de oorlog trouwde moeder met haar tweede man, de heer Herman Wilderink. Samen kregen zij drie dochters, mijn halfzusjes: Annemieke werd geboren op 11 april 1952, Jose op 13 juni 1953 en Anita op 19 maart 1959. Mijn moeder wilde dat ik pappa tegen hem zei, maar dat kon ik niet. Ik voelde me voortdurend in de steek gelaten door mijn overleden vader en mijn werkende, afwezige moeder. Ik bleef hopen dat mijn eigen vader terugkwam. Achteraf gezien had de heer Wilderink het juist wel goed met mij voor. Hij heeft er bij mijn moeder op aangedrongen dat ik naar de mulo moest gaan, zodat ik kon doorleren. Ik besloot de interne opleiding verpleegkunde te gaan doen, om het huis uit te zijn.’

Moeders tweede huwelijk, bruidsmeisjes Ria en Tineke

Koningin Wilhelmina

‘Een jaar na de fusillade kwam Koningin Wilhelmina naar de herdenking op de IJsselkade om het monument voor de negen gefusilleerde verzetsmannen te onthullen. Het was er enorm druk. Mijn moeder had me meegenomen. Ik was drieënhalf jaar en droeg een wit jasje. We stonden in de rij, want alle weduwen wilden graag een gesprek met de Koningin. Als laatsten waren wij aan de beurt en toen zei mijn moeder: “Ria, geef de Koningin eens een handje!” Van mijn vader had ik geleerd dat ik niet met vreemde mensen mocht praten, dus ik zei: “Nee!” De Koningin zei toen: “Mevrouw, laat dat kind maar. Ik houd wel van iemand met een eigen willetje!” Mijn moeder kreeg nog jarenlang Wilhelmina’s toespraken voor verzetsdeelnemers toegestuurd.’

Een wonderlijk toeval

‘In 1984 werkte ik als hoofdzuster in de ouderenzorg in Maasbracht in Limburg. Daar kregen we zes weken een cursus hulpverlening van een oudere brandweerman, de heer Frijlink, uit Zuid-Limburg. Ik vertelde hem dat ik in 1948 de Walburgistoren van Zutphen had zien branden. Daarop vroeg hij mij: “Komt u uit Zutphen? Kent u misschien koster Boxtart uit Zutphen? Och kind, dit kun je ook niet weten, want hij is in de oorlog gefusilleerd.” “Dat was mijn vader!”, antwoordde ik. Hij zei: “Jouw vader was een held, hij redde mijn leven en niet alleen het mijne. Ik was op de vlucht, want ik was door de Duitsers ter dood veroordeeld. Toen zei iemand: ‘Ga naar Boxtart op het katholieke kerkhof in Zutphen. Die man zal je verder helpen.’

Ik mocht daar een paar nachten in zijn ondergrondse schuilplaats slapen en er zaten meer onderduikers. Je ouders hebben ons te eten gegeven. Daarna heeft jouw vader mij met gevaar voor eigen leven in een bootje over de IJssel geroeid. Dat was erg spannend, want er stonden soms ook schietgrage Duitsers met zoeklichten. Je vader bracht mij naar een veilig onderduikadres. Na de oorlog ben ik teruggegaan om hem te zoeken, maar toen hoorde ik dat hij was gefusilleerd.” Het was zo’n wonderlijk toeval dat de heer Frijlink was gered door mijn vader, dat ik altijd contact met hem heb gehouden.’

Mijn dierbaarste bezit

‘Veertig jaar na de bevrijding werd ik over mijn verzetsvader geïnterviewd door een journalist van streekkrant De Stentor Gelderland. In dit artikel vroeg ik me af of er nog mensen in leven waren die mijn vader hadden gekend, omdat ik zo weinig van hem wist. Een paar maanden later belde de negentigjarige heer Noordermeer me op dat hij me persoonlijk wilde spreken over mijn vader. Tijdens onze ontmoeting bij hem thuis vertelde hij: “Ik heb met uw vader in de cel in het Huis van Bewaring in Zutphen gezeten. En ik heb veel met uw vader gesproken. Ik wist me geen raad, want mijn vrouw stond op het punt te bevallen en ik wilde zo graag bij haar zijn. Uw moeder was op dat moment ook zwanger. Uw vader adviseerde mij: “We moeten het hier in de cel aan Onze Lieve Heer overlaten, maar je kunt bidden voor een goede afloop.” Toen zei ik: “Ik heb al zoveel gebeden, dat helpt niet!” Uw vader stak zijn hand naar me uit en zei: “Ik heb hier een rozenkrans en bid maar, het helpt!” En het klinkt gek, maar ik werd rustig. Die avond ging de celdeur open. Ze lieten mij zitten en ze haalden uw vader eruit.”

De heer Noordermeer had de rozenkrans zo graag aan de familie willen teruggeven. Hij gaf mij de rozenkrans van mijn vader en hij zei: “Hier, die is voor u!” Daarop begon hij te huilen en bij mij stonden ook de tranen in mijn ogen. Sindsdien gaat mijn vaders rozenkrans overal met me mee naartoe. Het is mijn meest dierbare bezit. Ik liet hem aan mijn moeder zien. Ze was ook blij verrast: “Ja, die was van je vader. Hij droeg hem altijd bij zich.”’

Ria Boxtart met de rozenkrans van haar vader

Kinderen van Verzetsdeelnemers

‘Ik had veel last van het ontbreken van mijn vader vanwege de oorlogsgebeurtenissen. Doordat mijn verhaal in de krant had gestaan, kreeg ik contact met de juiste hulpverlening voor oorlogsgetroffenen in Utrecht. In 1985 ben in therapie gegaan als kind van een verzetsdeelnemer. We zaten met tien kinderen van verzetsdeelnemers in een kring en een van ons begon te vertellen. Het waren allemaal mensen die vlak voor of in de oorlog waren geboren. Al onze verhalen waren zo herkenbaar en dat luchtte al enorm op. Ik dacht: ‘Er zullen vast nog meer verzetskinderen zijn, die hier ook last van hebben.’ Daarom plaatsten we oproepen in de krant, waarop we veel reacties kregen.

In 1989 hebben we met vijf bestuursleden de Vereniging van Kinderen van Verzetsdeelnemers 1940-1945 (KvV) opgericht, om anderen bij te staan. We verwezen de mensen naar de juiste instanties. Er zijn nu nog zo’n 300 leden. Sinds 1987 bezoek ik scholen om voorlichting te geven over mijn vaders oorlogsgeschiedenis. Bij al mijn kleinkinderen heb ik - op hun verzoek – mijn vaders verzetsverhaal op school verteld. Het is voor mij gemakkelijker om het aan mijn kleinkinderen te vertellen, omdat zij er meer naar durven te vragen. Mijn twee dochters, mijn zoon en sinds 1990 een stiefdochter wil ik beschermen voor mijn verdriet om mijn vader, zoals mijn moeder waarschijnlijk mij ook wilde beschermen. Mijn moeder en ik hadden jarenlang geen contact. Het laatste jaar van haar leven hebben we gelukkig nog kunnen bespreken, waarom het zo was misgegaan tussen ons. Zij bleek jaloers te zijn geweest op al mijn vaders aandacht voor mij. Na al die jaren kon ik eindelijk met haar praten over hoe ik hen beiden als kind had gemist.’

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Maart 2025