In tijden van nood leer je je vrienden kennen
De vijfjarige Paul Joseph vluchtte in 1943 met zijn ouders naar Zwitserland
Paul Joseph heeft zijn bijzondere vluchtgeschiedenis in een documentairefilm vastgelegd als eerbetoon aan allen die zijn ouders en hun vijfjarige zoon hebben geholpen op de vlucht naar Zwitserland. Paul blikt hiermee ook terug op zijn moedige ouders: ‘Al in 1936 vluchtten mijn pasgetrouwde ouders voor het naziregime in Duitsland naar het voor Joden veilig geachte Nederland. Op 10 mei 1940 bezetten de Duitsers Nederland en verschenen er ook hier al snel vele anti-Joodse maatregelen.’
In de zomer van 1942 begonnen de nazi’s met de deportaties van Joden via het doorgangskamp Westerbork naar de vernietigingskampen. ‘Aanvankelijk kreeg mijn vader - inclusief ons gezin - een Sperr, ofwel uitstel van deportatie, tot 28 februari 1943, want de bezetter had hem als vakman nodig voor de zuivelindustrie om de voedselvoorziening op peil te houden. Toen de einddatum van de Sperr nabij kwam was alles inmiddels in gereedheid gebracht om net voor de afloopdatum Nederland te ontvluchten om niet op transport te worden gesteld. Dankzij onze goede buren in Naarden konden we tijdig vluchten en hebben we het gered!’
Geboren als stateloos burger in Amsterdam
Paul Joseph vertelt: ‘Mijn ouders kwamen uit Joodse families in Mannheim en Heidelberg. Mijn vader heette Frans Max Joseph en was werktuigbouwkundig ingenieur. Hij ontwierp machines voor een Zwitserse machinefabriek en hij verkocht deze in heel Europa. Zodoende sprak hij vloeiend Frans, wat goed van pas kwam tijdens onze vlucht. Mijn moeder heette Erica Hochherr en was pianolerares. Mijn vader ontmoette haar in Heidelberg bij haar vader die voor zijn sigarenfabriek een ingenieur zocht. Hij kreeg de opdracht tabaksafval te vermalen en als mat laagje op het sigarenblad aan te brengen. Zo kon fabrikant Hochherr in de crisisjaren goedkopere sigaren maken. Mijn vader en zijn opdrachtgever konden het goed vinden en al snel werd hij thuis voor de vrijdagavondmaaltijd uitgenodigd; en zo leerde hij hun dochter Erica kennen. Na meerdere diners vroeg hij haar ouders om haar hand. Van haar peetoom Albert Ottenheimer kreeg ze als geschenk een kostbare briljanten verlovingsring, die in de oorlog nog goed van pas zou komen.’
Op de vlucht voor de nazi’s
‘Sinds Hitler in 1933 aan de macht was gekomen, wilden mijn ouders net als vele Joden niet meer in Duitsland wonen. Ze dachten in Nederland veilig te zijn, omdat het land neutraal was gebleven in de Eerste Wereldoorlog en de Joden daar al honderden jaren welkom waren. Het was in de jaren 30 niet moeilijk om in Amsterdam-Zuid een huurhuis te vinden, dat ze voorafgaand aan het huwelijk hadden ingericht. Op de huwelijksavond namen mijn ouders de nachttrein van Heidelberg naar Amsterdam. Bij het verlaten van Duitsland werden zij stateloos, zoals alle Joden die het land verlieten. Vanaf dag één wilden zij Nederlands spreken en integreren in de Nederlandse samenleving, maar in Amsterdam-Zuid waren zij omringd door talloze andere Duits-Joodse vluchtelingen, die Duits bleven spreken. Het was dus niet de beste plek om te integreren. Op 23 januari 1938 werd ik geboren in Amsterdam en ze gaven mij de namen Paul Eric. Een jaar later verhuisden we naar Naarden vanwege de frisse lucht in deze bosrijke omgeving, maar bovenal om bewust te integreren; vriendschappen te sluiten met de buren en om de taal te leren.’
Voorlopig vrijgesteld van deportatie
‘We woonden aan de Frans Halslaan in Naarden. Het goede contact met de buren groeide uit tot vriendschappen en zo integreerden mijn ouders er snel. Toen de oorlog uitbrak op 10 mei 1940 veranderde er voor mijn ouders aanvankelijk weinig. In 1942, toen de eerste Joden ‘op transport werden gesteld’, vond de bezetter het belangrijk dat mijn vader bleef werken om de voedselvoorziening op peil te houden. Dankzij dat werk kreeg mijn vader een Sperr, een Duits bewijs van vrijstelling van deportatie, geldig tot 28 februari 1943. Daarmee kon hij tot die datum vrij reizen door Nederland om klanten te bezoeken. Op vaders Sperr stond: “Bis auf weiteres freigestellt vom Arbeitseinsatz.“ Hierdoor waren we als gezin voorlopig vrijgesteld van deportatie. Pogingen om deze Sperr te verlengen hadden geen succes. De einddatum van deze vrijstelling wilden mijn ouders niet afwachten. Onze buren waren bevriend met Johan Kuijer, een bakker in Naarden die verzetsrelaties had. Hij wilde ons helpen te ontsnappen naar het neutrale Zwitserland. In tijden van nood leer je je vrienden kennen. Hij was katholiek en kende via de kerk mensen die ons ‘veilig’ naar Zwitserland zouden kunnen brengen.
Op de voorlaatste dag van onze Sperr, 27 februari 1943, reisden wij nog legaal per trein via Utrecht naar Breda. Ook onze fietsen werden naar Breda gebracht. Voor station Breda werden wij door twee ‘passeurs’ opgewacht, letterlijk ‘grens-overzetters’. Dit waren twee Nederlandse douaniers, Gerrit Kleisen en Reinier Dalhuisen. Zij stonden in verbinding met de Vlaamse douanier Oscar Gérard. We vertrokken op de fiets; vader reed achter een passeur aan en mijn moeder volgde met mij achterop de fiets de andere passeur. Mijn ouders hadden mij van tevoren geleerd dat ik tijdens de vlucht moest zwijgen om met mijn Nederlands geen argwaan te wekken in België en Frankrijk.’
Verraad
‘Sommige passeurs in het verzetsnetwerk deden dit bijna voor niets, anderen zagen er een verdienmodel in. Aan een verzetsman uit Zundert, Piet de Bie, heeft mijn vader 20.000 gulden moeten betalen voor de vlucht naar Zwitserland. Mijn ouders schrokken erg van dit enorme bedrag, maar er zat niets anders op want de tijd drong. Er was geen andere mogelijkheid dan moeders briljanten verlovingsring te verkopen op de zwarte markt, waar deze ring 18.000 gulden heeft opgeleverd. En mijn ouders legden de resterende 2.000 gulden zelf bij. Piet de Bie stak dit geld vrijwel geheel in eigen zak. Toen mijn vader aan Oscar Gérard vertelde dat hij 20.000 gulden voor de vlucht had moeten betalen, vroeg deze of hij dat op een briefje wilde schrijven. Met grote verontwaardiging confronteerden de drie douaniers - Kleisen, Dalhuisen en Gérard - Piet de Bie met dat bewijs, die vervolgens glashard ontkende. Mijn vader heeft altijd enorme spijt gehad dat hij dit briefje heeft geschreven, omdat hij vreesde voor het leven van onze helpers als dit in verkeerde handen zou vallen. Helaas is het wel zo gegaan. Kort daarna heeft Piet de Bie onze drie helpers verraden aan de Sicherheitsdienst uit vrees dat zij hem later voor afpersing zouden pakken. Oscar Gérard werd gewaarschuwd en kon nog net op tijd onderduiken tot de bevrijding, maar Reinier Dalhuisen werd al spoedig opgepakt en opgesloten in Vught. Bij het naderen van de geallieerden is hij naar Sachsenhausen gedeporteerd en uiteindelijk in Bergen Belsen omgekomen. Gerrit Kleisen vluchtte net op tijd naar de Achterhoek om zijn verzetswerk voort te zetten, maar werd een jaar later door verraad gepakt en gefusilleerd. Hij is op de Erebegraafplaats in Bloemendaal herbegraven.’
‘Stuur de drie pakketjes’
‘Vanaf de Nederlandse grens zou Oscar Gérard, lid van de Belgische verzetsbeweging ‘De Witte Brigade’, ons naar een nieuwe passeur in Antwerpen brengen. Door vertraging misten wij de aansluiting in café ‘De Rode Leeuw’. Dat bleek ons geluk, want zo ontsnapten we aan een Gestapo-inval in dat café, waarvan we uit de verte in de straat getuige waren. Mijn vader kende een machinefabrikant in Brussel, de heer Huibrechts. Daar zijn we nog diezelfde avond met Oscar Gérard heengegaan. Tot onze grote opluchting mochten wij bij deze mensen schuilen in afwachting van verdere instructies. Intussen regelde Oscar Gérard een nieuwe passeur, die ons zou begeleiden op de treinreis van Antwerpen naar Parijs. Na een week wachten stuurde Gérard een telegram: ‘Stuur de drie pakketjes’ en die avond gingen we met de tram terug van Brussel naar station Antwerpen, waar we inderdaad onze nieuwe passeur aantroffen. Mijn moeder vertelde na de oorlog dat er in Mons een man in de trein stapte, die ze herkende als haar vroegere pianoleraar in Heidelberg. We wisten niet aan welke kant hij stond, dus om geen risico te lopen zijn we snel uitgestapt en in een andere treincoupé weer ingestapt.’
Een wereld van verschil
‘Via Brussel reden we met de nachttrein naar Parijs. We stapten over op de metro naar Gare du Lyon en reisden per trein naar Montereau, het eindstation voor deze passeur. Om 4 uur ’s middags werden we door een volgende passeur meegenomen, die ons begeleidde via Dijon naar Champagnole in de Franse Jura. Wonder boven wonder glipten wij door alle controles van de Franse en Duitse politie. De volgende passeur begeleidde ons over de Demarcatielijn - de grens tussen bezet en onbezet gebied - naar het dorpje Ney. Hij leverde ons af bij een boer, Jules Delidais. Daar bleek tot onze ontzetting dat sinds enkele dagen de Demarcatielijn was opgeheven en dat heel Frankrijk nu door de Duitsers was bezet. Dus we hadden nieuwe Franse valse identiteitskaarten nodig, maar het geld daarvoor ontbrak ons. Tot overmaat van ramp werden we ziek en moesten we drie weken langer bij boer Delidais blijven. Nadat mijn vader was hersteld, ging hij op een geleende fiets naar Lons-le-Saunier waar twee kaasfabrikanten waren met wie hij in de jaren 1928-1930 zaken had gedaan.
Hij klopte eerst aan bij de kaasfabriek “La Vache Qui Rit”, waar men hem niet wilde ontvangen. Teleurgesteld belde hij aan bij de tweede kaasfabriek “Grosjean” - tegenwoordig “Le Président”. Daar werd hij hartelijk ontvangen door kaasfabrikant Henri Grosjean. Na een half uur verliet hij de fabriek met bonnen voor brood, 3 kilo kaas en wel 6.000 Franse francs! Onze moedige gastheer, boer Jules Delidais, kocht met een deel van dit geld op de zwarte markt in Lyon twee blanco valse persoonsbewijzen, die mijn vader zelf invulde. In Champagnole werden pasfoto’s gemaakt. Delidais verkende de grens met Zwitserland, hij bood ons geld aan en begeleidde ons tot aan de grens onder Genève.’
Paul is onze redder!
‘Eind maart 1943 reisden we dankzij deze valse papieren onder begeleiding van Jules Delidais met de trein naar Lyon en daarna met de bus tot vlak bij Saint-Julien-en-Genevois. Op 2 april 1943 stapten we uit bij een bushalte op enkele kilometers van de Zwitserse grens. Op deze tocht door de drassige bergweiden droegen mijn ouders mij. Nadat de boer en de passeurs ons lieten zien waar we de grensrivier moesten oversteken, namen we afscheid. Onze eerste poging mislukte, omdat we in de bergen verdwaalden. Een aardige boer wees ons verder de weg voor onze tweede nachtelijke voettocht. Als vijfjarige jongen herinner ik me die spanning nog heel goed. Mijn ouders hielden het prikkeldraad voor me open en tilden mij erdoor. Opeens scheen een zaklantaarn in mijn gezicht. De Zwitserse grenscontroleurs hielden ons aan en namen ons mee voor verhoor. We hadden het geluk dat er een uitzonderingsbepaling was voor aangehouden Joodse vluchtelingen. Alleen Joodse ouders met een kind tot en met vijf jaar en zichtbaar zwangere vrouwen werden niet naar Frankrijk teruggestuurd. Alle anderen werden wel teruggestuurd, van wie velen in handen kwamen van de Duitse Wehrmacht. Dus alleen omdat mijn ouders een kind van vijf jaar bij zich hadden, werden we in Zwitserland toegelaten. “Paul ist unser Retter!”, schreef mijn vader in zijn dagboek.’
In Zwitserland waren wij nog niet vrij
‘In Zwitserland waren wij nog niet vrij, want we stonden onder voortdurende politiecontrole. Achtereenvolgens werden we naar verschillende vluchtelingenkampen gebracht en mijn ouders werden van elkaar gescheiden. Mijn moeder ging met mij naar een opvangkamp in Adliswil, dat omheind was met prikkeldraad, en mijn vader ging naar een werkkamp in Bonstetten. Na een half jaar werden wij als gezin herenigd, maar bleven geïnterneerd in het leegstaande hotel Victoria in Montana. Daar bouwde mijn vader met zijn werkploeg de eerste skilift. De leef- en werkomstandigheden tijdens die internering waren zo slecht, dat mijn vader daar besmet raakte met tuberculose en daarvoor geopereerd moest worden. Ook ik raakte besmet, maar ik had daar weinig last van. Zodra op 25 augustus 1944 Parijs was bevrijd, werden de Zwitsers iets milder voor de vluchtelingen. Wij moesten nog tot april 1945 wachten totdat wij uit het kamp werden ontslagen en een leegstaande woning in Montana mochten betrekken.
Intussen werd op 1 november 1944 mijn broer Micha geboren in Sierre in Zwitserland. Mijn moeder had daarom een positieve herinnering aan die tijd. Mijn vader beschreef de gehele vlucht in een bewaard gebleven dagboek. Hij was na zijn operatie nog zeer zwak en vroeg om uitstel van repatriëring naar Nederland. De Nederlandse ambassade in Zwitserland antwoordde: “dat wanneer hij geen gebruik zou maken van de nu geboden repatriëringsmogelijkheid, de Nederlandse regering niet kon instaan dat hem nog een tweede mogelijkheid geboden zou worden.” Ondanks vaders zwakke gezondheid, zijn wij toch op 6 november 1945 uit Zwitserland vertrokken.’
Een prachtig voorbeeld van naastenliefde
‘Bij terugkeer in Nederland bleek er een NSB’er in ons huis te wonen, dus verbleven wij de eerste drie maanden bij Johan Kuijer in de bakkerij. Direct na ons vertrek in 1943 hadden onze goede buren al onze spullen netjes voor ons bewaard in de hoop dat wij zouden terugkeren. Zelfs de liefdesbrieven van mijn ouders en mijn baby-fotoalbum waren er nog! Het is een prachtig voorbeeld van naastenliefde; hoe goed deze mensen voor ons en onze bezittingen hebben gezorgd! Via Johan Kuijers contacten kregen we een huurhuis in de gemeente Naarden. Achteraf bleek het een goede zet van mijn ouders om in die tijd voor de oorlog uit Amsterdam te verhuizen. Dankzij de goede buren in Naarden, die ons met Johan Kuijer in contact brachten, hebben wij het gered.’
Een eerbetoon
‘Na de oorlog kregen mijn ouders nog twee zoons: Fred in 1947 en Danny in 1951. Mijn vader vond het erg belangrijk dat wij gingen studeren. Hij zei altijd: “Met wat je hebt geleerd, kun je overal terecht!” Ik ben een laatbloeier en studeerde Economie in Rotterdam. Daarna ging ik bij De Nederlandsche Bank werken. In mijn studententijd vroeg ik Carry de Vries uit Neede om met mij mee te gaan naar een Joods jongerenweekend in Scheveningen. Er was daar ook een andere kaper op de kust, maar gelukkig keerde ik met haar aan mijn zijde terug in de trein naar huis. Op 24 oktober 1962 zijn we getrouwd. Zij had heel andere oorlogservaringen, want velen van haar familie waren niet teruggekeerd uit de kampen.
We kregen drie kinderen, maar ons eerste kindje overleed bij de geboorte. In 1964 kregen we onze dochter Sacha en onze zoon Simon is geboren in 1967. Inmiddels zijn er vier kleinkinderen. Ter gelegenheid van mijn 80ste verjaardag heb ik voor onze kinderen en kleinkinderen een film laten maken als eerbetoon aan allen die ons hebben geholpen op de vlucht naar Zwitserland. Het lukte me om in contact te komen met enkele kinderen van onze helpers. Voor de vermoorde Nederlandse helpers hebben we samen een monument door de gemeente Zundert laten oprichten tegenover het stadhuis. Op dit ‘Baken van Vrijheid’, staan de namen en gezichten van onze omgekomen helpers. De laatste tijd word ik veel gevraagd om op Duitse scholen de film “Het Eerbetoon” te vertonen, waarna er een levendige discussie met de leerlingen ontstaat. Uit deze interactie merk ik dat ze goed onderwezen worden over de Holocaust en zich zodoende vrij voelen om veel vragen te stellen. Achteraf blijkt uit mijn verhaal dat de wil om te integreren en de taal te leren voor ons van levensbelang zijn geweest. En ik respecteer mijn moedige ouders daarvoor.’
Interview: Ellen Lock, Maart-editie 2024, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?