Waarom zijn wij hier op aarde?
Verzetsman, Engelandvaarder en huisarts Nico van Hasselt vertelt over oorlog en vriendschap.
‘Dankzij veel geluk en goede genen leef ik nog’, zegt Nico van Hasselt, met zijn tweeënnegentig jaar de oudste nog praktiserende huisarts van Nederland. Zijn gevangenschap tijdens de oorlog veranderde zijn kijk op het leven. Samen met een celgenoot filosofeerde hij over de zin ervan. Als hij levend uit de dodencel zou komen beloofde hij huisarts te zullen worden.
Niets te willen
‘Mijn vader was bankier en meester in de rechten en bovenal een echte ‘Van Hasselt’ uit een patriciërsfamilie. Op 19 februari 1924 ben ik geboren als oudste zoon in een hervormd gezin. Ik kreeg een zus en een broer. Omdat ik aardig kon leren ging ik naar het gymnasium in Deventer. Mijn vader vond dat ik hem moest opvolgen als bankier en net als hij rechten moest studeren. Ik was een Van Hasselt en ik had niets te willen.’
Ons huis werd gevorderd
‘Vanaf het uitbreken van de oorlog tot aan mijn arrestatie in 1943 ging ik gewoon dagelijks als leerling naar het gymnasium.
Toen de Duitsers Nederland binnenvielen, was ik in mijn ouderlijk huis aan de Parkweg 1 in Deventer. Ons huis ten oosten van de IJssel lag precies in het schootsveld van een Nederlandse kazemat aan de overkant van de rivier. Wij moesten dus vluchten. Op de tweede oorlogsdag ben ik stiekem door vijandelijk gebied naar ons huis gelopen. Ik zag kogelgaten in een muur op de eerste verdieping pal naast het portret van mijn grootvader.
Na de capitulatie konden we naar ons huis terugkeren. In 1941 kregen we inkwartiering op de begane grond van zestig Duitsers, officieren en soldaten, die er sliepen in stapelbedden. Wij woonden daarboven. Al snel werd ons hele huis gevorderd.’
De maat was vol
‘Naar mijn idee verzette mijn vader zich onvoldoende tegen de vijand en mijn ouders vonden mij juist te tegendraads. Voor mij was de maat vol toen onze rector, de heer Hillesum - Etty’s vader - niet meer naar school mocht komen vanwege de anti-Joodse maatregelen. Daarna meldde ik me bij de heer W. Overeem, die een drukkerij in Deventer had, en als protest verspreidde ik het schoolreglement in een oranje kaft. Hij was leider van de illegale Trouwgroep en drukte valse persoonsbewijzen. Ik zorgde voor de pasfoto’s en de bezorging ervan. Onder de aardappels die ik bij een boer haalde in mijn fietskar lagen de illegale bladen en persoonsbewijzen. Zo kon ik ongezien het hele jaar 1942 naar Lettele fietsen.
Uiteindelijk werd ik door mijn ouders uit huis geplaatst en kwam in huis terecht bij dokter Van Vierssen Trip in Apeldoorn, waar ik mijn gymnasium vervolgde. Naast chirurg was Van Vierssen Trip verzetsman en een van de initiatiefnemers van het Medisch Contact, het artsenverzet. In deze verzetskring was een dominee die een wapen nodig had en ik kreeg de opdracht om dit in het zwembad te stelen uit het uniform van een Duitser.
Een paar dagen later werd ik opgepakt bij een vriend aan de Loolaan in Apeldoorn, Chris Staargaard, met wie ik huiswerk maakte. Ik was verraden. Ik ben naar het politiebureau gebracht en werd er twee dagen alleen in een cel geplaatst. Ze lieten alle deuren open staan, ik had toen kunnen ontsnappen, maar deed het niet. Achteraf onbegrijpelijk. Ze zeiden bij mijn verhoor: ‘Beken het maar, het is toch klaar!’ Toen heb ik verteld waar ik het wapen had begraven.’
Het Huis van Bewaring in Arnhem
‘Begin maart 1943 ben ik vanuit het politiebureau in Apeldoorn op verdenking van wapendiefstal naar het Huis van Bewaring in Arnhem gebracht. Daar zat ik met elf man in een cel. Het boek ‘De techniek van het leven’, dat ik nog kon meenemen bij mijn arrestatie, is mij extra dierbaar geworden, omdat de namen van mijn celgenoten erin staan. Een celmaat in Arnhem was de kunsthistoricus en verzetsman John Baptiste Knipping. Hij stelde mij expres de lastigste vragen op een schreeuwerige toon. Overdonderd dacht ik: ‘Wat is dit voor ongezellige boel?’ Maar hij heeft mij juist goed voorbereid op de verhoortechnieken van de Sicherheitsdienst, die drie weken later volgden. Dat is mijn geluk geweest.’
Mijn zegelring
‘Op 1 april 1943 werd ik naar kamp Vught gebracht. Als politieke gevangene kreeg ik gestreepte kleding met een rode driehoek, een rode bal op mijn rug en mijn kampnummer op de borst. Dat betekende meestal de doodstraf. Vught was mijn eerste ervaring met een concentratiekamp en ik werd al snel in elkaar geslagen door een kapo, een blokoudste, omdat ik mijn muts niet voor hem had afgedaan. Op een dag kwam er een Philipsdelegatie naar het kamp. Een van die mensen bleek mijn neef te zijn. Ik gaf hem een hand waarbij ik hem ongemerkt mijn zegelring gaf, zodat deze dan tenminste in de familie bleef. Ik was ervan overtuigd dat ik het niet lang meer zou redden.’
Ontsnapping uit Vught
‘In kamp Vught ontmoette ik Theo Vrins, die al twee keer had geprobeerd te ontsnappen naar Engeland. Hij werkte op de Philishave-afdeling. Dankzij zijn bemiddeling kon ik er ook werken. Na vier maanden plannen maken, ontsnapten Theo en ik samen in een vrachtwagen tijdens onze lunchpauze op 14 juli 1943. De chauffeur had honger en in ruil voor onze lunch nam hij ons mee. Ze zouden ons voorlopig niet missen, want we hadden toestemming om naar de tandarts te gaan. We verstopten ons achter de laadklep. We vroegen de chauffeur om de grendel niet op de deur te doen. Bij de poort was geen controle, omdat er een Duitser voorin zat. De grendel viel onderweg per ongeluk toch op de deur aan de buitenkant. Na lang tevergeefs wrikken, trapten we maar tegen de deur. Gelukkig hoorde de chauffeur dit en ging kijken wat er zo rammelde. Hij liet ons er meteen uit. In onze gevangeniskleding sprongen we uit de auto, te midden van wat jongetjes die rustig op straat aan het voetballen waren.
Op goed geluk belden we ergens aan in Woensel, een buurt in Eindhoven. De heer des huizes had twee tewerkgestelde zoons in Duitsland. Hij gaf ons wat van hun kleding. Vanuit Eindhoven durfden we toch niet de trein naar Den Haag te pakken. Uitgeput liepen we naar een studievriend van Theo, waar we een hele dag hebben geslapen. Na drie weken bijkomen zijn we door Theo’s vrienden naar Den Haag gereden waar we bij de Indische familie Burgwal terecht konden.’
Elf veertjes
‘Ingenieur Ton Schrader, een groot verzetsman, organiseerde iedere maand een boot voor Engelandvaarders. Op 23 augustus 1943 bracht Schrader ons naar de aardappelboot ‘Nooit volmaakt’ van de heer Koole aan de Schie in Delft. Achter zijn boot hing onze vluchtboot. De volgende dag zijn we te middernacht door hem met een groep studenten naar de haven van Numansdorp gevaren. Daar maakte Koole onze motorboot gereed voor de vlucht. Waarschijnlijk vertrokken we met elf man, omdat we ons in Engeland moesten identificeren met de code: ‘De adelaar heeft 11 veertjes verloren.’ Met het oog op onze ontvangst door Koningin Wilhelmina na aankomst in Engeland, droeg ik alvast een driedelig pak. Via het Haringvliet voeren we naar zee. Eenmaal buitengaats brandde de bobine door. Helaas liet iemand de reserve buitenboordmotor in zee vallen. Tevergeefs probeerden we onze kleding als zeil te gebruiken, want in de namiddag op 26 augustus 1943 werden we door een Duits konvooi gesignaleerd en opgepikt. Theo en ik zaten naast elkaar op het dek en verzonnen een gelijkluidend verhaal over onze verblijfplaats in de afgelopen zes weken. In Den Helder werden we bij de havenpolitie afgezet. Op het bureau lag een foto van Theo en mij met daarop de tekst: ‘Ontsnapt uit Vught’, dus wij kregen direct handboeien om. De inspecteur van politie wilde weten waar we ondergedoken hadden gezeten, maar we gaven geen kik. In Den Helder bij het Marine Kriegsgericht waren ze lieverdjes vergeleken bij de Sicherheitsdienst in Kamp Vught.’
Afscheidsbrief
‘Vervolgens werden Theo en ik naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam gebracht, waar we lang zijn verhoord. Wij vertelden natuurlijk exact hetzelfde verzonnen verhaal. In deze gevangenis kwam een verpleegster, mevrouw Van Overeem, een Rode Kruisinspectie uitvoeren. Zij vond mij te ziek, want ik zat onder de steenpuisten.
Op haar advies brachten ze me naar een ziekencel waar ik bevriend raakte met de gynaecoloog Jan Salomonson. Op 28 januari 1944 schreef ik een afscheidsbrief aan mijn ouders, omdat ik dacht dat ik de volgende dag zou worden doodgeschoten. Dokter Salomonson maakte een tekening van mij, die hij naar mijn ouders stuurde. Ik heb die altijd bewaard. Tegenwoordig bestaat ons cellenblok nog steeds, ingebouwd op het winkelplein Max Euweplein in Amsterdam. In die buurt zet ik geen stap!’
Eenzame opsluiting
‘In januari 1944 volgde een nare tocht naar de Utrechtse gevangenis het Wolvenplein, waar ik zes weken eenzame opsluiting kreeg. Met een ketting om beide polsen lag ik op een plank. Een bewaker zei dat ik een brood kon krijgen als ik me uit de ketting om mijn polsen kon losmaken. Ondanks de pijn lukte het me om mijn handen los te wrikken, maar ik kon fluiten naar dat brood. Ze hebben mijn rechter schouder verminkt, waardoor mijn arm vaak uit de kom schiet.’
Werken aan een betere wereld
‘In het voorjaar van 1944 werd ik overgebracht naar de Utrechtse gevangenis ‘de Gansstraat’, het tegenwoordige Pieter Baan Centrum. Daar kreeg ik te horen dat ik ter dood was veroordeeld en kwam ik in een cel bij een huisarts uit Bilthoven, Meindert Brouwer. Hij sprak bezield over zijn vak en hielp me met mijn arm. Samen wachtten we op de dood. We filosofeerden over vragen als ‘Waarom zijn wij hier op aarde?’ en trokken de conclusie dat we hier zijn om naar elkaar om te zien. We hebben gebeden dat we mochten meewerken aan een betere wereld als we het zouden overleven. Ik beloofde hem: ‘Als ik hieruit kom, dan word ik huisarts en dat blijf ik zolang ik kan.’
We hielden de moed erin
‘In september 1944 werd ik naar kamp Amersfoort gebracht en bij de poort zag ik mevrouw Van Overeem weer. Ze verzon dat ik een nierziekte had en direct naar de ziekenbarak moest. Zij is mijn redding geweest. Na drie dagen was ik beter en mocht er werken als verpleger en later als hoofd van ziekenzaal C. Zeven maanden lang zat ik daar gevangen. We hadden als verplegers nauwelijks ruimte, maar samen hielden we met de patiënten de moed erin. We zongen, speelden cabaret en vierden zelfs Sinterklaas. Onze families stuurden pakjes of brieven met alleen opgewekte verhalen, anders kwamen ze niet door de censuur.
Op mijn 21e verjaardag in 1945 werd ik met een schitterend gedicht van een vriend verrast, met alle handtekeningen van de zieken erbij. We hebben veel mensen in de ziekenbarak gered van de wrede kampcommandant Kotälla. De Duitsers werden onrustig doordat de geallieerden in aantocht waren. In april 1945 waren er nog 500 gevangenen. Op 15 april 1945 werd ik met zeventig ‘zware gevallen’ door de Duitse kampleiding in een vrachtwagen naar het Oranjehotel, de gevangenis in Scheveningen, gebracht. Zij droegen het kamp over aan mevrouw Van Overeem. Weer kreeg ik eenzame opsluiting. Op 7 mei 1945 ben ik bevrijd door de Binnenlandse Strijdkrachten. Pas op dat moment verdween mijn angst voor een Duitse fusillade voorgoed.’
Vechten voor het vaderland
‘Eenmaal bevrijd wilde ik meteen naar mijn ouders, maar het weerzien op 9 mei 1945 met hen was vrij teleurstellend. ‘Een Van Hasselt zit niet in de gevangenis’, kreeg ik te horen. Ons huis was aan het eind van de oorlog gebombardeerd door de Engelsen. Na de oorlog mocht mijn vader het herbouwen met alleen de oude materialen. Het weerzien met mijn neef was wel bijzonder en hij heeft mij de zegelring meteen teruggegeven.
Het was nog oorlog in Indië in mei 1945, dus tekende ik als oorlogsvrijwilliger voor het Korps Mariniers. Om te vechten voor het vaderland kregen we een flinke training in Schotland en Amerika. In Schotland moesten we een vragenlijst invullen en aanduiden wat je het belangrijkst vond: Ik schreef toen - net als al die andere jongens - gewoon op: ‘Je vaderland, je geloof, je familie’. Of ik dat nu weer zo in die volgorde van belangrijkheid zou opschrijven, weet ik niet.’
Echte vrienden
‘Na een aantal maanden pittige legertraining wilde ik toch liever mijn belofte waarmaken en huisarts worden. Mijn ouders stonden hier niet achter, want een Van Hasselt heeft geen dienend beroep, maar wordt gediend. Dankzij de marine-arts Wolters kon ik me ziek laten verklaren. Om zonder gymnasiumdiploma toelating te krijgen tot de faculteit Medicijnen schreef ik een brief aan Gerrit Bolkestein, adviseur van de Minister van Onderwijs. Dankzij zijn toestemming kon ik medicijnen gaan studeren in Leiden. Bij roeivereniging Njord leerde ik mijn vrouw Ineke kennen.
We trouwden op 24 juli 1952 in Haarlem. Mijn schoonvader vond dat ik als gehuwde man nu maar eens vaart moest maken en adviseerde me in Amsterdam verder te studeren. Daar mocht ik bij dokter Salomonson inwonen, de man met wie ik de cel had gedeeld in Amsterdam.
Vele in de oorlog ontstane vriendschappen zijn na de oorlog ook nog zeer waardevol voor mij geweest.
In 1956 haalde ik mijn artsdiploma. In 1960 opende ik mijn eigen huisartspraktijk in Buitenveldert. Sindsdien zijn we nooit op vakantie geweest, mijn vrouw en ik staan altijd voor de patiënten klaar, 24 uur per dag, 7 dagen per week. We kregen een zoon en een dochter en hebben inmiddels drie kleinkinderen.
Eenmaal had ik een reünie van Engelandvaarders, maar dat was meteen ook de laatste voor mij. Ik kan niet tegen grote verhalen. Je wist namelijk nooit wat je te wachten stond in de oorlog: ‘Wat gaat er nu weer gebeuren?’, dacht ik altijd. Achteraf heb ik gewoon veel mazzel gehad. Mijn grootste wens is dat mijn vrouw gezond blijft! Voor haar was ik geen makkelijke man en zij is naar mijn idee dus pas echt een held.’
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak december 2016.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?