‘Laat je niet misleiden!’

Verzetsvrouw Mirjam Ohringer komt op voor minderheden

"Als het slecht gaat, zoekt men graag een schuldige.”, waarschuwt Mirjam Ohringer. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is bijna de hele Pools- Joodse familie van haar ouders vermoord in de vernietigingskampen. Als kind heeft ze al meegekregen om tegen sociaal onrecht te strijden. Al voor de oorlog hielpen Mirjam en haar ouders politieke vluchtelingen uit Duitsland. In 1984 was zij mede-oprichtster van de Vriendenkring Mauthausen die zorgde voor een monument voor Nederlandse getroffenen in het voormalige vernietigingskamp. Sinds 1986 is zij jaarlijks bij de internationale jeugdontmoeting in Dachau om voorlichting over de Tweede Wereldoorlog te geven. In 2009 ontving zij hiervoor de ‘Preis für Zivilcourage der Stadt Dachau’. Wie is deze verzetsvrouw, die de strijd niet opgeeft?

Mirjam Ohringer, 2013 Foto: Ellen Lock

Opgevoed met Marx en Mozes

Mirjam Ohringer vertelt: ‘Op 26 oktober 1924 ben ik geboren als stateloos immigrantenkind in Amsterdam. Mijn ouders waren afkomstig uit vrome Joodse gezinnen uit Galicië, dat destijds bij Oostenrijk hoorde. Zij hadden honger gekend en wilden een eerlijker verdeling, zoals Marx het oorspronkelijk bedoelde. Daarom ben ik opgevoed met zowel de leer van Marx als de wet van Mozes. Op zoek naar een beter bestaan kwam mijn vader via Duitsland in Amsterdam terecht. In 1924 reisde mijn moeder hem achterna en was al snel zwanger van mij. Mijn vader sorteerde restanten stoffen van kleine kleermakers. In 1933 bleek het huwelijk geen succes en verliet mijn moeder de woning met mij. Uiteindelijk kreeg mijn vader de zorg voor mij toegewezen, maar omdat hij overdag werkte, verbleef ik telkens bij andere gezinnen. In elk huis had men de waarheid in pacht, dus werd ik al vroeg wijs en dacht vaak: ‘Je gaat je gang maar.’ Mijn ouders en ik waren lid van Anski, een culturele vereniging voor Joodse Oost-Europese immigranten. Vanaf 1933 kregen wij al contact met politieke vluchtelingen uit Duitsland, die illegaal in Nederland waren en in leven gehouden moesten worden. We zamelden geld voor hen in. Zij leerden ons hoe wij waakzaam moesten zijn voor mogelijke verraders.’

Mijn ouders en ik, 29 maart 1929, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

We laten ons niet zomaar pakken

'Op 10 mei 1940 werd ik ’s nachts op mijn zolderkamer wakker van het afweergeschut. ’s Morgens vroeg hoorde ik op de radio zeggen dat het oorlog was. Eind mei kwamen we met een klein groepje bij ons thuis bijeen en bespraken hoe we verder moesten gaan. We moesten geld voor onderduikers zien te bemachtigen. Toen bekend werd dat er een Ariërverklaring door ambtenaren ingevuld moest worden, zei mijn vader: “Die nazi’s willen een eind aan ons maken, maar we laten ons niet zomaar pakken!” Eind 1940 maakten wij met vier man een plaatselijke editie van de illegale communistische krant ‘De Waarheid’. We stelden berichten op en typten ze uit. Van iedere uitgave kreeg ik één exemplaar en ging daarmee langs zoveel mogelijk mensen die ik de krant liet lezen waarna ik hen om geld voor het verzet vroeg.’

De grootste schok van mijn leven

'Op 11 juni 1941 kwam mijn vriend Ernst Prager mij uit school halen. Hij was gevlucht uit Berlijn en woonde bij een aardig gezin op het Olympiaplein. De vrouw des huizes had hem een rijksdaalder gegeven. “Ik ga hiermee een cadeau kopen voor hun jarige kind!”, zei hij. Nadat we het cadeau in een kantoorwinkel in de Kalverstraat hadden gekocht, vertelde Ernst dat hij een wiskundecursus wilde doen. “Mag ik jouw passer dan lenen?”, vroeg hij. We namen afscheid bij de tramhalte. Ik fietste terug naar de winkel om een passer voor hem te kopen, want die avond zou hij me om 10 uur afhalen. Om acht uur kwam ik op een bijeenkomst en hoorde dat Joodse jongens van huis werden gehaald. Snel fietste ik naar Ernst om hem te waarschuwen. De vrouw des huizes deed open en zei: “Ernst is weggegaan.” Later bleek dat hij daar in de buurt is gepakt. Zodra ik wist dat hij in kamp Schoorl gevangen zat, schreef ik Ernst dat ik hem heel snel weer hoopte te zien. Geen idee of hij die brief heeft gekregen. Op mijn eerste schooldag op het Joodsch Lyceum, 15 oktober 1941, was ik even thuis om te eten, toen de deurbel ging. Een vriend vertelde dat Ernst in kamp Mauthausen was vermoord. Dat was de grootste schok van mijn leven.’

Mijn grootmoeder en ik, 26 september 1929, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

Ik kon het verzet niet in de steek laten

'In het voorjaar van 1941 werd ik door een verzetsvrouw gevraagd om contactpersoon te worden voor een bevriend communistisch Joods stel dat werd gezocht door de Gestapo. Het stel was ondergedoken op verschillende adressen in Amstelveen. Zij kregen later samen op de Amsteldijk 18 een onderduikadres bij het echtpaar Henk en Leentje Vierveijzer. In de zomer van 1942 begonnen de massadeportaties van Joden en kregen mijn vader en ik een mogelijkheid aangeboden om naar Zwitserland te vluchten. Mijn vader wilde mij sturen, maar ik kon het verzet niet in de steek laten. Dus we bleven op wisselende adressen en zagen elkaar weinig. Via mijn contact met het Joodse stel kreeg mijn vader ook een vast onderduikadres op de Amsteldijk 18. Zelf wilde ik nog niet onderduiken, ik sliep bij vrienden zo het uitkwam. Ik bleef mijn vaste adressen aflopen om te zien of ik iets moest regelen.’

Mirjam Ohringer, Juli 1931, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

‘Na de zomervakantie van 1942 ging ik niet meer naar school omdat dit te gevaarlijk werd, want daar zouden ze ook mensen kunnen oppakken. Ik ging in een werkplaats van de Joodse Raad werken, zo kon ik doorgaan met mijn illegale werk. In november 1942 had mijn vader een onderduikadres bij de dochter van de Vierveijzers in Oudkarspel voor mij geregeld. Omdat ik wist hoe lastig dit te regelen was, kon ik het niet weigeren. Met mijn valse persoonsbewijs kon ik wel als Wientje van Ruiven over straat, maar ik mocht met niemand contact maken. Altijd bang voor een inval sliep ik nooit rustig. Om mezelf hoop te geven zong ik Jiddische en socialistische strijdliederen. Na de geallieerde landing in Normandië op 6 juni 1944 werd ik op mijn vaders verzoek teruggehaald en naar een onderduikadres in Amsterdam gebracht. Hij had me voor noodsituaties uitgelegd bij welke kleermakers hij dure stoffen had ondergebracht. Af en toe verkocht een bevriend verzetsman voor mijn vader die stoffen, zodat we van de opbrengst onze onderduikadressen en hulp aan onderduikers konden betalen.’

Schoolfoto Mirjam Ohringer, 1941, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

Verraden

'Op een dag in juni 1943 ging het mis op Amsteldijk 18. Meneer Vierveijzer was boodschappen doen en zijn vrouw maakte de stoep schoon, zonder de onderduikers te waarschuwen dat ze de deur moesten sluiten. Plotseling stonden er twee ‘Jodenjagers’ voor de deur. Van schrik sloeg ze haar hand voor haar mond en toen wisten ze genoeg. Ze waren op zoek naar één verraden onderduiker, maar ze namen er nu zeven - met Leentje erbij - gevangen. Ze kregen per Jood fl.7,50. In mijn vaders jaszak vonden ze mijn persoonsbewijs met een “J”. Ze vroegen: “Wie is dat?”, waarop mijn vader antwoordde: ”Dat is mijn dochter en die is dood!” Vervolgens werden ze naar de Hollandsche Schouwburg gebracht.

Mirjam Ohringer, 1936-1937, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

Toen Henk Vierveijzer later thuiskwam en niemand aantrof, waarschuwde hij mij en zijn dochter zo gauw mogelijk dat mijn vader en haar moeder waren opgepakt. We hielden ons hart vast. Mijn vader werd door de Gestapo verhoord op het bureau van de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat, omdat ze vanwege mijn papieren wilden weten waar ik was. Na een aantal klappen dreigden ze: “Wij hebben nog heel andere middelen in de kelder!” Mijn vader antwoordde: “Mijn dochter was alles wat ik had, daarmee krijg ik haar ook niet terug!” Mijn vader werd teruggebracht naar de Hollandsche Schouwburg, waar verzetsvrienden hem hielpen te ontvluchten. Op de hoek van de Plantage Parklaan stond een ambulance klaar om hem naar de Van Ostadestraat te brengen. Toen de Sicherheitsdienst huis aan huis onderduikers zocht en ook zijn onderduikadres aandeed, werd hij niet ontdekt. Hij lag onder het bed waar de zieke grootmoeder op lag.’

Mirjam Ohringer, Begin 1942, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

Bevrijd

'Op 4 mei 1945 waren mijn vader en ik op ons laatste onderduikadres op de Ceintuurbaan. We hadden geruchten gehoord dat de bevrijding op komst was. Op een bevriend adres vlakbij ons adres hoorden we dat de capitulatie die nacht getekend zou worden. De volgende dag was het bijna een droom om mensen op straat met Hollandse vlaggen te zien lopen. We zagen bloemen gelegd worden bij het Eerste Weteringplantsoen waar op 12 maart als represaillemaatregel voor de moord op een SS’er dertig verzetsstrijders waren geëxecuteerd. Van lieverlee werd duidelijk wie wel en wie niet de oorlog hadden overleefd. Leentje Vierveijzer van mijn vaders onderduikadres was omgekomen in Auschwitz. Vrijwel alle familie van mijn ouders is vermoord in de vernietigingskampen. Mijn moeder had de hele oorlog door - ook tijdens de onderduik - meegeholpen met het verzet op het Franse platteland. Zij overleefde de oorlog en bleef daarna in Parijs. Jaren later heb ik het officiële overlijdensbericht van Ernst vernomen: Op 17 september 1941 is hij op 24-jarige leeftijd ‘Auf der Flucht erschossen’. Later hoorde ik van bevriende overlevenden van Mauthausen wat dit eigenlijk betekende. De SS wilde daar dagelijks bloed zien. Zo dwongen ze bijvoorbeeld een gevangene om uit de rij te stappen om een leeg pakje sigaretten op te rapen, waarna hij - zogenaamd al op de vlucht - werd neergeschoten.'

Mijn vader Herman Ohringer en ik, najaar 1945, Foto: familiealbum Mirjam Ohringer.

Laat je niet misleiden!

'Doordat ik zo lang te maken heb gehad met het verschijnsel illegaliteit, blijf ik altijd op mijn hoede. De vijand mocht nooit zien hoe je je voelde. Als oorlogsoverlevende voel ik me verplicht voorlichting over onze geschiedenis te geven aan jongeren. In 1982 ging ik voor het eerst naar Mauthausen met een groep overlevenden. In Mauthausen zijn, volgens opgave van het Rode Kruis, ongeveer 1.650 mensen uit Nederland omgekomen. Driekwart daarvan waren Joden. Er stond nog geen monument voor de Nederlandse slachtoffers en voor de getroffenen uit andere landen wel. Vanwege Ernst voelde ik me extra betrokken en werd mede-oprichtster van de Vriendenkring Mauthausen. In 1986 zorgden we samen voor de totstandkoming van het Nederlands monument in Mauthausen. Als het slecht gaat, geeft men graag anderen de schuld, zoals tijdens het naziregime onder meer gebeurde met Joden, zigeuners en communisten. Hierdoor is vrijwel de gehele familie van mijn ouders vermoord in de vernietigingskampen. Daarom voel ik me ook verbonden met al die kampen en met alle slachtoffers die we behoren te blijven eren. Laat je niet misleiden door de huidige politici die minderheden beschuldigen. Blijf hun uitspraken weerleggen! Als overlevende voel ik mij tot die strijd verplicht.’

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak, december 2013

Mirjam Ohringer, 2013