Wachten op een royaal gebaar

Schrijfster Marion Bloem klimt in de pen voor asielzoekers

Schrijfster, schilderes en regisseuse Marion Bloem (1952) is bekend geworden met haar debuutroman ‘Geen gewoon Indisch meisje’ (1983) en met de documentaire ‘Het land van mijn ouders’ (1983). Kort na de onafhankelijkheid van Indonesië emigreerden haar ouders in 1950 naar Nederland vanwege de intolerantie jegens Indo’s. Door haar Indisch Nederlandse achtergrond weet zij hoe het voelt om tussen twee culturen te staan. Sinds maart 2005 strijdt ze voor een generaal pardon voor de 26.000 uitgeprocedeerde asielzoekers. Bloem: “Ik wil mezelf nog in de spiegel durven aankijken en mij niet voor mijn Nederlanderschap hoeven te schamen!” Een interview met Marion Bloem over haar drijfveren.

Wat drijft u in al uw kunstuitingen?

Marion Bloem: “Ik moet vaak uitleggen wat een Indische Nederlander is en waarom mijn ouders uit Indonesië zijn gevlucht. Weinig Nederlanders kennen de geschiedenis van de Indo. Ik probeer in mijn werk juist de aandacht op de Indische Nederlanders te vestigen. Mijn zus en ik maakten samen een Indisch kunstmonument, dat we “Sawah Belanda” hebben genoemd, in een park in Arnhem tegenover Museum Bronbeek. Mijn zus Joyce maakte een minirijstveld met zeven grote bladzijden van graniet, waarop ik verhalen schreef die de persoonlijke geschiedenis van Indische mensen vertellen. Ook het oorlogsverhaal van mijn vader is nu voor eeuwig in steen gegrift. Omdat Indo’s vaak solidair waren met het Nederlandse gezag, keerden de Indonesische vrijheidsstrijders zich ook tegen hen. Na de capitulatie van Japan waren mijn ouders, beiden gemengdbloedig, niet langer welkom in hun geboorteland, maar ze voelden zich niet echt helemaal thuis in Nederland. Als kind van twee culturen zweef je overal tussen. In het overwegend blanke Nederland van de jaren ‘50 viel ik  op door mijn donkere huidskleur. Mijn klasgenootjes hadden veel vooroordelen: We zouden stinken naar eten, alleen maar rijst eten en onze poep met onze handen afvegen.”

Marion Bloem. Foto: Ivan Wolffers.
Foto: Ivan Wolffers.

Waarom gaf het Koninklijk Nederlands Instituut voor de Tropen u in 2006 de opdracht om een kinderboek voor het lagere schoolproject ‘onvergetelijk Indië’ te schrijven?

“Omdat ik het thema Nederlands-Indië al vaker in kinderboeken en romans voor volwassenen had aangeroerd. Deze opdracht vond ik heel bijzonder, omdat dit verhaal de komende jaren gegarandeerd gelezen gaat worden op alle lagere scholen. ‘Schets een beeld van de geschiedenis van Nederlands-Indië voor, tijdens en na de oorlog, voor kinderen van 8 tot 12 jaar’ luidde de opdracht, die precies op mijn lijf was geschreven.”

Hoe bent u te werk gegaan bij het maken van dit kinderboek? ‘De kleine krijger’ leest als een dagboek van de twaalfjarige tweeling, Nina en Boy, die in een jappenkamp terecht komt.

“Ik interview Indische mensen al dertig jaar lang hierover. En ik heb altijd goed naar de verhalen van mijn familie hierover geluisterd. De Indische cultuur is een verhalencultuur, dus er werd op familiebijeenkomsten veel verteld over Indië, over de honger en wreedheden in het jappenkamp en over de gevaarlijke Bersiap-periode. Voor het schrijven van mijn boeken mix ik die verhalen, zo zitten er in ‘De kleine krijger’ ook waargebeurde elementen. Mijn moeder was een vechtlustig meisje en is dus ‘de kleine krijger’. Ik heb haar het verhaal laten lezen en ze zei dat alles uit die tijd daardoor weer terugkwam. Mijn vaders karakter komt een beetje terug in haar tweelingbroer, een rustige jongen die niet graag vocht.”

Merkte u als kind iets van het oorlogsverleden van uw ouders?

“Mijn vader kon niet zwemmen en was altijd bang van water. Als wij naar het zwembad moesten, dan zei hij altijd: “Ik heb voor mijn hele leven al genoeg water gezien!” Pas in 1983 tijdens het maken van de documentaire ‘Het land van mijn ouders’ vertelde hij dat hij de scheepsramp op de Junyo Maru had overleefd. Dit Japanse schip met honderden krijgsgevangenen aan boord werd tweemaal getorpedeerd door de Engelsen. Vlak voordat hij overboord sprong hoorde hij een mannenstem – ‘als uit een andere wereld’ zoals hij het omschreef – die zei: ‘Spring erin, je wordt gered’. Omdat hij niet kon zwemmen liet hij zich langs het buitenboord toilet in het water glijden. Op dat moment kwam er gelukkig een kist voorbij drijven waaraan hij zich vastklampte. Urenlang dobberde hij die nacht in de ijskoude zee. Hij hoorde om zich heen mensen in alle talen in doodsangst om hun moeder schreeuwen. De gewonden werden levend opgegeten, want de haaien kwamen op hun bloed af. Een oom, die goed kon zwemmen, redde veel levens toen de Japanners de drenkelingen kwamen opvissen. Mijn vader was te uitgeput om omhoog te klauteren en iemand draaide het touw om zijn been. Via dat touw klommen anderen letterlijk over mijn vader heen aan boord, terwijl hij er onderaan boven het water hing. Uiteindelijk had hij nog de kracht om als laatste omhoog te komen. Aan boord stortte hij in. Als je niet snel genoeg overeind kwam, werd je door de Japanners terug in zee gegooid. Mijn vader kroop overeind en werd meteen weer neergeslagen. Mijn oom dook telkens van boord de drenkelingen achterna en heeft nog velen gered. Mijn hele familie was na iedere lintjesregen teleurgesteld omdat mijn oom weer geen lintje van de koningin kreeg. Niemand van ons wist dat wij hem hadden moeten voordragen.”

Zijn uw ouders ooit nog teruggegaan naar Indonesië?

“Jaren later nam ik mijn moeder mee naar Indonesië en daardoor wilde mijn vader naderhand ook. We zaten eens in de trein op Java tegenover een echtpaar. Er ontwikkelde zich een vriendschap die hechter was dan familiebanden. Zij hadden tijdens de revolutie voor hun vrijheid gevochten en nu vertelden ze elkaar over die tijd hun verhalen. De KNIL-militair en de vrijheidsstrijder. Dat echtpaar is vaak bij ons in Nederland komen  logeren. Als ze er waren organiseerden mijn ouders een koempoelan. Opeens een geschater, want hij en een goede vriend van mijn ouders kwamen erachter dat ze werkelijk tegen elkaar gevochten hadden. Ze hadden elkaar letterlijk in het vizier gehad, oog in oog gestaan, en waren oprecht blij dat ze nooit echte scherpschutters zijn geweest.”

Was het moeilijk om uw ouders te interviewen bij het filmen van ‘Het land van mijn ouders’?

“Mijn vader wilde liever niet in de publiciteit, maar het Filmfonds gaf alleen subsidie als het een persoonlijke documentaire was. Ik heb mijn vader moeten overhalen. Het herinnerde hen aan een angstige oorlogsperiode en aan de heimwee naar het land van toen. Mijn ouders hebben altijd veel nachtmerries gehad. Mijn vader droomde over die nacht in de oceaan en de mannen die omringd door haaien om hun moeder riepen. Mijn moeders huis is tijdens de Bersiap omsingeld, ze heeft met haar zusjes moeten vluchten, en bij de buren hoorde zij gegil. Later bleek dat daar iemands arm werd afgehakt. Zij droomde vaak dat zij omsingeld werd. Mijn vader vertelt in de film: ‘Op de boot kregen we ter hoogte van het Suez-Kanaal een trainingspak van het Rode Kruis uitgereikt, tegen de kou in Nederland. We vonden het belachelijke kleding en schaamden ons hiervoor. Op de kade in Nederland kregen we een appel uitgereikt en een kop erwtensoep en we werden vervolgens naar een opvanghuis in Limburg gebracht.’ Ze waren de eerste politieke vluchtelingen na de oorlog.”

Marion Bloem. Foto: Ivan Wolffers.
Foto: Ivan Wolffers.

In maart 2005 vroeg u aan de koningin een generaal pardon voor 26.000 uitgeprocedeerde asielzoekers. Hoe kwam u op het idee?

“Twee jaar geleden kreeg ik, als bekende Nederlander, tijdens een actie van vluchtelingenorganisaties twee vluchtelingen in huis. Haar moeder was gevlucht uit Angola toen Fatima nog een baby was omdat ze door een groep Angolese politieagenten in haar huis was verkracht nadat ze haar tante hadden vermoord. Van de IND moesten ze terug, en ze woonden al ruim tien jaar in Nederland. Omdat ik me niet wilde schamen om Nederlander te zijn, leek het me een goed plan om de koningin een brief te schrijven. Meteen begon ik handtekeningen te verzamelen om in het kader van 60 jaar bevrijding de koningin een generaal pardon te laten verlenen. Via het Internet kregen we honderdduizenden steunbetuigingen die we in een handtekeningenboek namens de Stichting ‘Een Royaal Gebaar’ aan de koningin en de Tweede Kamer aanboden. Het Europese Hof voor de Mensenrechten heeft Nederland onlangs op de vingers getikt vanwege de te beperkte zienswijze van de Raad van State op het vreemdelingenbeleid. Volgens het Hof zouden bijzondere omstandigheden ook moeten meewegen in de beslissing of iemand een verblijfsstatus in Nederland verdient. Ik hoop van harte dat het nieuwe kabinet binnenkort het pardon verleent en dat we onze Stichting kunnen opheffen. Ik wil weer trots zijn op ons land!”

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, Maart 2007