Zonder ‘J’ in mijn persoonsbewijs had ik mijn vrijheid terug

De Joodse coupeuse Marga Grunberg kon vanuit Amsterdam ongemerkt verzetswerk doen

Marga Grunberg was als jonge Duits-Joodse immigrante met haar moeder en broer naar Nederland gevlucht in 1934. Vanaf 1941 tot de bevrijding is ze actief geweest in het Amsterdams verzet. Dankzij de hulp van Amsterdamse gemeenteambtenaren, die ook in het verzet zaten, kreeg Marga een nieuw persoonsbewijs. Al gauw was zij een contactpersoon voor valse persoonsbewijzen en paspoorten.

Daarnaast zocht ze woonruimte voor onderduikers en voorzag hen van distributiebonnen. Via dit illegale netwerk zijn ook onderduikers voor de Arbeitseinsatz weggekomen naar Noord-Frankrijk met door haar gesmokkelde valse paspoorten. Marga Grunberg vertelt over haar betrokkenheid bij illegale activiteiten in Amsterdam.

Marga Grunberg, 2018. Foto: Ellen Lock.

Op de vlucht voor het nazisme

‘Mijn ouders waren Duitse Joden en ik ben op 11 augustus 1924 geboren in Keulen in een niet-orthodox gezin. Mijn broer Manfred was één jaar ouder. Vanwege het antisemitisme in Hitler-Duitsland vluchtten mijn ouders naar Nederland in 1934. Bij aankomst in Amsterdam gingen mijn ouders uit elkaar en mijn moeder vestigde zich met ons in Diemen. Manfred en ik gingen er naar een christelijke lagere school, maar helaas kon ik slecht omschakelen naar het Nederlands en had veel moeite met leren. We zochten andere Duitse en Oost-Europese migranten op in het zogenoemde ‘Tehuis Oosteinde 16’ in Amsterdam.

Manfred en Marga Grunberg, Diemen 1936. Foto: Familiealbum Marga Grunberg.

Het was een trefpunt voor allen die streden tegen het Hitler-regime. Er waren veel inspirerende lezingen en veel migranten onderhielden contacten met antifascistische, socialistische en communistische groepen in Duitsland en de Sovjet- Unie. Wij voelden ons thuis bij deze vluchtelingen voor het naziregime. Iedere zondag schonken mijn moeder en ik koffie op de bijeenkomsten en mijn moeder maakte hiervoor haar geliefde Käsekuchen.’

Marga Grunberg in de tuin te Diemen, 1936. Foto: Familiealbum Marga Grunberg.

Gered

‘In 1940 viel Hitler Nederland binnen waarna ook hier de anti-Joodse maatregelen begonnen om Joden te isoleren, die ook ons leven drastisch veranderden. Vanaf september 1941 moesten Joden verplicht naar aparte Joodse scholen en toen ging ik naar de Joodse mulo. Mijn moeder vond dat ik beter een vak kon leren en daarom ging ik naar een coupeuseopleiding en kon gelijktijdig aan de slag in een Duits-Joods naaiatelier.

Marga Grunberg op de Joodse mulo. Foto: Familiealbum Marga Grunberg.

Medio 1941 kwam er een grote zwarte J-stempel in Joodse persoonsbewijzen. Vanaf 3 mei 1942 werd iedereen verplicht een gele ster zichtbaar op de kleding te dragen. Al gauw kwam er een brief van de Joodse Raad op last van de bezetter dat alle Joden uit Diemen met één koffer naar bepaalde wijken in Amsterdam moesten vertrekken. Met drie Joodse families deelden we een bovenwoning in de Kromme Mijdrechtstraat. In juni 1942 begonnen de razzia’s en de deportaties. Toen ik vlak bij huis over straat liep, arriveerde er opeens een overvalwagen om Joden op te pakken.

Mijn broer Manfred Grunberg. Foto: Familiealbum Marga Grunberg.

Een man deed vliegensvlug zijn hand over mijn ster en nam mij bij de arm ongemerkt uit de rij terwijl hij nonchalant naar een gebouw wees, waarover hij mij iets vertelde. Hij bracht me thuis en zei: “Nu ben je veilig!” Mijn onbekende redder raadde me aan om naar de heer Hansen te vragen, ambtenaar bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Alleen met een ‘Sperr’, een stempel in je persoonsbewijs dat je onmisbaar was voor je functie, kon deportatie voorlopig worden uitgesteld. Vanaf dat angstige moment besloot ik om een nieuwe identiteit aan te nemen en liet mijn haar blonderen. Bij een razzia in de Kromme Mijdrechtstraat heeft de zoon van een Duitse dame op de derde etage van ons huis ons gered. Hij bezocht zijn moeder in een Duits legeruniform en toen de huiszoekingen begonnen, ging hij in de deuropening staan en zei: “Was wollt Ihr? Hier gibt es keine Juden!” Op één en twee hoog woonden drie Joodse families die zijn meegenomen en gedeporteerd. Wij zaten op zolder in grote angst ook ontdekt te worden. Dankzij het ingrijpen van de Duitse zoon op de derde etage kwamen de Duitse en Nederlandse politieagenten niet verder dan drie hoog.’

‘Vanaf dat moment verfde ik mijn haar blond.’ Marga Grunberg, Amsterdam medio 1942. Foto: Familiealbum Marga Grunberg.

Zonder J-stempel

‘De heer Hansen zat achter het loket bij het Gewestelijk Arbeidsbureau en wilde mij inderdaad helpen. Hij sprak na werktijd ergens met me af en had een klein meisje bij zich. Hij zei: “Je hoeft niet bang te zijn. Dit is een Joods kind dat bij mij is ondergedoken. Spreek er met niemand over. Ik heb plannen met jou! Als jij die ster kwijt wilt, dan proberen we dit eerst met jou.” 

Hans Hansen regelde dat ik in een naaiatelier voor de Duitse Wehrmacht aan de slag kon, maar stuurde me ook naar de heer Landweer, hoofd van het Bevolkingsregister. Landweer was bereid mijn persoonsbewijs te laten vervangen voor een exemplaar zonder ‘J’. Hij zei: “Je mag dit aan niemand vertellen: je gaat zonder gele ster op je kleding aangifte doen van het verlies van je persoonsbewijs. Je geeft je gegevens zonder te vermelden dat je Joods bent. Onze politieagent zal je gegevens naar het Bevolkingsregister zenden, waar je als niet-Joodse wordt geregistreerd en je nieuwe persoonsbewijs zonder ‘J’ kunt komen afhalen.” Ik kon meteen aan de slag in een naaiatelier op Oosteinde 24, waar we met zes Joodse dames rugzakken maakten in opdracht van de Joodse Raad en de Wehrmacht. Het was een verdeelpunt van kleding en dekens voor mensen die waren opgeroepen voor deportatie. 

In de tussentijd haalde de heer Landweer mijn persoonsgegevens met de ‘J’ uit de cartotheek en verving deze door mijn nieuwe kaart. Bij het afhalen ervan enige tijd later was ik erg bang dat ik gepakt zou worden. Daarom vroeg ik een vriend, Leo Weil, gewapend achter mij aan te lopen, voor het geval ik toch in een val zou lopen. Zodra ik de heer Landweer achter een glazen deur zag kijken, was mijn angst weg. Rustig liep ik naar het loket en ontving opgelucht mijn persoonsbewijs zonder ‘J’. Zonder J-stempel in mijn persoonsbewijs had ik mijn vrijheid terug. Nu kon ik weer vrij over straat gaan en het naaiatelier van de Wehrmacht de rug toekeren.’

Met mijn tas op stap

‘Natuurlijk wilde ik dit ook voor mijn moeder en broer en vele anderen regelen. Op dezelfde manier heeft Pieter Landweer veel valse persoonsbewijzen voor ons uitgegeven, in samenwerking met Hans Hansen en de heer Onderwijzer, die hoofdambtenaar was bij de Gemeentelijke Distributiedienst in Amsterdam. Op verschillende politiebureaus deed ik aangifte van verlies van mijn persoonsbewijs of paspoort en liet dan met mijn tas vol oude passen en nieuwe pasfoto’s nieuwe persoonsbewijzen maken. Op die manier konden we meerdere personen redden van deportatie. 

Met mijn nieuwe persoonsbewijs en mijn blond geverfde haren kon ik kamers huren en de juiste papieren regelen voor anderen in nood. Via raamadvertenties zocht ik zorgvuldig de adressen voor onderduikers uit. Ik belde aan en als ik de verhuurder vertrouwde, dan huurde ik de woning, zonder te vertellen dat het om onderduikers ging. Omdat vanaf 17 juli 1942 Joden alleen nog mochten winkelen tussen drie en vijf uur ‘s middags, voorzag ik hen van papieren, eten en kolen.’

In het hol van de leeuw

‘Voor mijn moeder en Manfred huurde ik een bovenwoning in Oud-Zuid. In de benedenwoning woonde een Reichsdeutsche buurvrouw, die ik wijsmaakte dat ik voor de Wehrmacht werkte in een naaiatelier, wat op dat moment ook zo was. En dat wij allen heimelijk voor de Gestapo werkten, waar zij met niemand over mocht spreken. Aangezien we allen mooi Duits spraken en ons pro-Duits voordeden, geloofde zij ons. Je maag draaide vaak om als ze anti-Joodse dingen zei. Toen Hitler de strijd begon te verliezen, zei ze bijvoorbeeld: “Die Scheiss-Juden die freuen sich jetzt!” en dan rouwden we zogenaamd met haar mee. Je dacht voortdurend: ‘Ze moest eens weten!’ Haar man zat op de grote vaart en zij werkte fulltime als schoonmaakster. Zo hadden we overdag het rijk alleen en konden we een aantal mensen tijdelijk verstoppen in een achterkamer van onze bovenwoning. Eind 1942 ben ik er zelf ook gaan wonen. De Reichsdeutsche heeft ons een aantal keren het leven gered, zonder dit zelf te weten. Bij een inval in huizen in onze straat deed ze bijvoorbeeld de deur open en zei dat er in haar huis alleen maar pro-nazi’s woonden. In het hol van de leeuw zit je het veiligst.’

Meteen een klik

‘Op een dag nam mijn broer Max Silber mee naar onze bovenwoning. We hadden meteen een klik en hij werd al snel mijn verloofde. Onze vriend Leo Weil, Manfred en Max hadden vele flessen Franse parfum ingekocht en die zetten we in als ruilmiddel. Hiervan hebben we de hele oorlog kunnen leven. En mijn ouders en schoonouders gaven ons ook ruilmiddelen. Ook de Reichsdeutsche was dol op Max. Op een dag kookten wij in de keuken erwtensoep en toen kwam zij ons halen, want ze had hulp nodig omdat de Nederlandse politie haar betichtte van zwarthandel en onverwachts bij ons op de stoep stond. Ongezien moest ik haar drank en sigaretten uit een kast in de woonkamer meedragen naar boven, terwijl Max de deur opende voor de Nederlandse agenten: “Kom binnen heren, wilt u een heerlijke kop zelfgemaakte erwtensoep?” Hij leidde hen af met zijn vlotte babbel en de erwtensoep, zodat ze de huiszoeking lieten zitten. Sindsdien kon Max bij haar niet meer stuk.’

Aanslag op het Bevolkingsregister

‘Onze bovenwoning bleek veilig voor het opvangen van onderduikers en het organiseren van een vluchtroute naar Frankrijk. Pieter Landweer zorgde voor paspoorten, persoonsbewijzen, stamkaarten en distributiebonnen voor vele mannen die voor de Arbeitseinsatz opgeroepen werden en wilden onderduiken of het land uit wilden. Hierbij kwam onze vriend Leo Weil ons helpen, die via zijn connecties met het Franse verzet een pak gestolen briefpapier van een fabriek uit Abbeville had bemachtigd. We lieten er valse Duitse stempels op drukken en maakten alle papieren in orde voor de vlucht naar Frankrijk. Op 27 maart 1943 pleegde het verzet een aanslag op het Bevolkingsregister. De brandweer haastte zich niet om de brand te blussen. De zwaar beschadigde stamkaarten werden door Pieter Landweer en zijn verzetscollega’s vervalst en herschreven, vaak met gegevens van overleden personen. Groot was de schok toen we hoorden dat de Sicherheitsdienst op 17 juli 1944 het Bevolkingsregister was binnengevallen en Pieter Landweer met zijn betrokken collega’s had gearresteerd. Op 4 augustus 1944 werd hij in kamp Vught gefusilleerd.’

Bescherming tegen afrekeningen

‘Toen de bevrijding naderde ben ik naar een buurman gegaan, van wie ik zeker wist dat hij goed was en illegale zaken in huis had. Ik onthulde hem dat wij Joden waren en vroeg hem ons te beschermen voor mogelijke wraakacties vanwege onze pro-Duitse dekmantel. We zouden immers als landverraders kunnen worden beschouwd. Hij begreep onze lastige situatie en is gewapend bij ons in huis gekomen om ons eventueel bij te staan rond de bevrijding. Zodra het weer kon, ben ik naar buiten gegaan en zag de Canadezen de stad binnenrijden en chocoladerepen en sigaretten uitdelen. Hun intocht roerde me tot tranen toe, omdat ik toen pas voelde dat de oorlog nu echt voorbij was. De Reichsdeutsche pakte meteen haar koffers om naar haar man in Amerika te gaan. Ze zei ons gedag, maar het was een vreemd afscheid nu alle verhoudingen anders bleken te liggen.’

‘Je herdenkt die oorlog vrijwel elke dag als je grootmoeder, tantes en ooms en vele dierbaren zijn vergast. En je denkt vaak aan alle angsten die je hebt doorstaan en hoe je altijd een antwoord klaar moest hebben. Het betekende erg veel voor mij om als stateloos emigrantenkind na de oorlog de Nederlandse nationaliteit te mogen ontvangen. Op 24 december 1945 trouwden Max en ik op traditionele wijze in het Muzieklyceum. We kregen een zoon en een dochter, maar we zijn uiteindelijk gescheiden. Ik heb drieëntwintig jaar voor de beroemde couturier Max Heymans kleding mogen maken, dat was een mooie tijd. 

In 2008 las ik in Het Parool een oproep van een kleindochter van Pieter Landweer, of iemand iets meer kon vertellen over hun grootvaders verzet in de oorlog, want haar moeder was al overleden en had haar ook niets verteld. Ik schreef haar: ‘Ik heb uw grootvader gekend!’ en nodigde haar bij me uit om vragen over hem te stellen. Zij was heel blij met al mijn verhalen. Voor Pieter Landweer heb ik met mijn familie en vrienden een Yad Vashem-onderscheiding aangevraagd, die zijn kleindochter namens de familie in ontvangst heeft genomen. 

Er woonden in onze straat verraders, onderduikers en verzetsmensen pal naast elkaar. Na de oorlog bleek het een straat vol geheimen te zijn geweest. Er zijn bij huiszoekingen op meerdere adressen in deze straat Joodse gezinnen opgepakt. Het is echt een wonder dat wij niet zijn ontdekt of verraden, want het verradersloon voor Jodenjagers was zeven gulden vijftig. Mijn tas, waarin ik alle illegale documenten smokkelde, heb ik aan het Verzetsmuseum geschonken. Zo blijft ons verzetsverhaal toch leven.’

Tas van Marga Grunberg waarin zij de valse papieren bezorgde. Foto: Willem Boon, Verzetsmuseum Amsterdam. Foto: Willem Boon, Verzetsmuseum Amsterdam.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Juni 2018.