'Erkenning komt te laat!'

Ex-dwangarbeider Karel Volder over een vergeten groep oorlogsgetroffenen

"Kon je niet onderduiken?" Net als vele anderen krijgt Karel Volder deze vraag vaak te horen. "Er is nog steeds veel onwetendheid in Nederland over dwangarbeid," vertelt de heer Volder. "Het wordt hoog tijd dat ex-dwangarbeiders als oorlogsslachtoffers worden erkend," bepleit hij. Volder vindt dat er meer bekendheid moet worden gegeven aan het feit dat deze groep oorlogsgetroffenen geen keus had: "Wij werden gedwongen tewerkgesteld in Duitsland, want voor velen van ons was er geen mogelijkheid tot onderduiken. Waar dan? Er waren immers bevolkingsgroepen die voorrang genoten in de onderduik. Alle jongemannen moesten zich verplicht melden bij het arbeidsbureau. Later werden ze bij razzia’s massaal opgepakt. Waar hadden die 500.000 moeten onderduiken?”

"Vanuit mijn beroep als organisatieadviseur schreef ik veel vaktechnische artikelen, maar sinds mijn pensioen heb ik eindelijk de tijd gehad om over dwangarbeid te schrijven. Naar aanleiding van een interview in De Telegraaf reageerden Nederlandse ex-dwangarbeiders uit de hele wereld met brieven. Zo kreeg ik het idee om die reacties te verwerken in mijn boek. Hun vrouwen schreven mij: 'Al die jaren heeft mijn man gezwegen en nu zit hij non-stop achter de schrijfmachine!' Op het eerste boek kwamen vragen over voor mij onbekende onderwerpen. Ik heb veel onderzoek gedaan en dat resulteerde in een tweede boek, dat alle fasen behandelde. Aan het eerste boek werkten 100 en aan het tweede boek 160 ex-dwangarbeiders mee. Ik was er meer dan tien jaar mee bezig. Aan de orde komen niet alleen de 12 verschillende dwangmiddelen van de Duitsers tijdens de oorlog, maar ook de druk op werklozen om reeds voor de oorlog in Duitsland te gaan werken.”

Anders komen we uw vader halen

"In 1942 werden de banken uitgekamd. Ik sorteerde toen ponskaarten bij de Nederlandse Handel Maatschappij, een bank te Amsterdam. In een ponskaart worden gaatjes geponst om gegevens te registreren. Toen ik het gerucht vernam over een gedwongen vertrek van alle jongemannen geboren na 1923, nam ik ontslag omdat de bank namenlijsten van werknemers naar het arbeidsbureau had gestuurd. Ik was de enige werknemer die om die reden ontslag nam. Als ik er niet meer werkte, dan kon ik ook niet worden opgeroepen, dacht ik. Kort daarop lag de eerste oproep in de bus. De bank had ons niet vooraf ingelicht.
U zult niemand in Nederland aantreffen die toentertijd twintig oproepkaartjes en twee aangetekende brieven van het arbeidsbureau heeft ontvangen. Om mijn vertrek uit te stellen verzon ik iedere keer een andere reden. Voor mijn hart, astma en bedwateren liet ik mij keuren door specialisten. Het was waar ik mankeerde niets, maar kreeg ook weinig hulp van de artsen. 
Mijn vader had mij nodig in zijn eenmansbedrijf vanwege zijn gezondheid. Alleen dankzij hem kreeg ik twee maanden uitstel. Daarna zei de ambtenaar van het arbeidsbureau: 'U houdt ons al zolang aan de praat, als u niet meewerkt komen we uw vader halen!' We stonden schaakmat; het was hij óf ik! Na lang beraad bleef mijn negenenveertigjarige vader en ik moest weg. Mijn laatste oproep was voor de Junkers vliegtuigfabriek in Aschersleben, een plaats in de buurt van Magdeburg. Op de ponskaartenafdeling konden ze mij wel gebruiken. Op de dag van vertrek, 15 maart 1943, versliep ik mij. We kregen direct het bericht dat mijn uitstel 'tot hele kwade gevolgen zou leiden'. Daarom vertrok ik op 22 maart 1943 naar Aschersleben." 

Mijn eerste reis

"Zo'n treinreis naar Duitsland is natuurlijk heel gek voor een achttienjarige die zelfs nog nooit met vakantie is geweest. Mijn vader heeft eerst een koffer moeten kopen. Hij heeft mij met paard en wagen naar het station gebracht. Zeshonderd anderen stonden al bij de trein te wachten. Na een 36-urige reis arriveerde ik doodop bij de Junkersvliegtuigfabriek en zag ik tien reusachtige fabriekshallen, waar 8.000 mensen werkten. De personeelschef stuurde mij naar het Lager; barakken waarin vijfduizend arbeiders uit heel Europa waren gehuisvest. Het lag pal naast de fabriek. Met vijfentwintig Nederlanders deelde ik een barak." 

De luizen van heel Europa

"In de barakken barstte het van de luizen en de vlooien. Ik werkte op de ponskaartenafdeling in het hoofdkantoor en de Duitse kantoorbedienden wensten niet geconfronteerd te worden met de vlooien en de luizen van heel Europa. Daarom kreeg ik na tien dagen Lager de mededeling dat ik op ‘kamers’ moest met een Tsjech in de stad Aschersleben. Het werk was zwaar omdat ik langdurig moest staan naast de kaartensorteermachine. Mijn arbeidstijd werd steeds verlengd. Zes dagen per week, eerst tien later twaalf uur per dag. Na het eerste bombardement in 1944 kwam er op zondag nog 5 uur puinruimen bij. Aanvankelijk was ik kerngezond, maar ik ging kapot aan ondervoeding. In de kantine kregen we weinig anders dan varkensvoer, veel te weinig en geen vet. Het stonk er naar rotte aardappelen en kool. Onze schoenen lekten en kleding was niet te koop. Het was een voortdurende strijd om te overleven. In de winter stal ik met mijn kamergenoot vaak briketten voor onze kachel uit bij het station. Als ik om het station heen sloop in het donker, dacht ik vaak: 'Als ze ons snappen, dan is het gebeurd.' Maar als je daarna weer thuis zit met die brandstof, dan ben je blij. Goudeerlijke mensen waren in de oorlog voor geen cent te vertrouwen. Als je iets zag dat je kon gebruiken, dan was het verdwenen. Alles kwam ons te pas. Maar onder elkaar bleven we eerlijk." 

Het bombardement

"Op 22 februari 1944 werd de fabriek gebombardeerd door Amerikaanse bommenwerpers. Ik vluchtte met twee Hollandse vrienden een schuilkelder in. Het licht viel uit, we schreeuwden tegen elkaar in het donker. Op 10 meter afstand viel in de schuilkelder naast ons een voltreffer die tachtig mensen wegvaagde. Het puin stortte ook bij ons naar beneden en we dachten allemaal dat de volgende bom voor ons zou zijn. We werden pas een paar uur later uitgegraven, omdat de uitgang door puin werd geblokkeerd. Diverse hallen waren geheel verdwenen en andere stonden in brand. Ik hoopte dat mijn hal was verdwenen, helaas stond die er nog!  Nog twee maal is het complex gebombardeerd, toen stond er niets meer.”

Van de hel in de hemel

"Vlak na mijn aankomst had ik al roodvonk opgedaan in het Lager en belandde toen van de Junkershel in de hemel van zo'n Duits ziekenhuis. Mijn Duitse dokter was godzijdank geen nazi. Hij steunde Hollandse jongens omdat hij met een Nederlandse getrouwd was. In 1944 kreeg ik longontsteking, pleuritis en een sterk vermoeden van TBC en woog slechts vijftig kilo toen ik voor de tweede maal het ziekenhuis inging. Ik was werkelijk een lopende paal. Mijn maten kwamen mij opzoeken en spraken over mij alsof ze het over een dode hadden. Met heel weinig adem piepte ik onder de dekens vandaan: 'Ik ga niet dood, want ik wil eerst nog één keer Hollandse aardbeien met slagroom eten!'"  

Aan de dood ontsnapt

 "Met een paar vrienden had ik een plan bedacht om via Tsjecho-Slowakije te vluchten, omdat de westgrens zwaar werd bewaakt. Het ging niet door omdat ik doodziek werd. Op 28 april 1944 gaf de arts mij een machtiging om naar Nederland terug te keren. Tranen brandden in mijn ogen bij het zien van de groene weide tussen Utrecht en Amsterdam. Op dat moment besefte ik pas dat ik op het nippertje aan de dood was ontsnapt.
Mijn ouders wisten niet van mijn komst. Ik liet mijn koffer achter op Amsterdam CS en ben naar ons huis in Sloterdijk gelopen. Ik moest direct naar bed. Om aan te sterken werd ik zes maanden thuis verzorgd en vervolgens verwees de huisdokter mij naar het sanatorium 'Zonnestraal' in Loosdrecht. Eind maart 1945 werd ik genezen verklaard. De dokters vonden het te gevaarlijk om in die onrustige tijd te reizen, maar toch waagde ik het erop. Na een voettocht van veertig kilometer kwam ik weer onverwacht binnenvallen, ditmaal mét koffer op een karretje en gezond!"

Stars and stripes

"Tijdens de bevrijding stond het hele land op zijn kop. Voedsel werd boven Schiphol uitgestrooid. Ik wilde alles met eigen ogen zien en fietste naar de Dam. Ik vond het daar toch te onrustig en reed over de Amstelveenseweg terug, waar opeens een bus met Duitsers stopte die op de Binnenlandse Strijdkrachten begonnen te schieten. Ik drukte me tegen de muur. Gelukkig was de kust gauw weer veilig. 
Nederland was bevrijd en in die maand mei heb ik me maar weer bij de bank gemeld. Op 1 juni 1945 kon ik beginnen. Ik keerde als eerste terug vanwege mijn ziekte. Als groots moment herinner ik me dat ik met mijn collega's op het dak stond en de intocht van Eisenhower en Montgomery door de Vijzelstraat heb gezien. Stars and Stripes werd gespeeld door een muziekkorps erachter. Op dat moment realiseerde ik me pas wat ik had meegemaakt. In die oorlogsjaren had je geen tijd voor emoties."   

Mij kan niks meer gebeuren

"Als je in Duitsland een paar keer bijna dood bent geweest en een langdurig ziekbed hebt overleefd, dan is je volgende reactie: 'Ik kan alles en mij kan niks meer gebeuren!' Sinds de oorlog ben ik, mede dankzij de goede zorgen van mijn vrouw, nooit meer ziek geweest. Tegen doktersadvies in ben ik gaan schermen en werd ik bijna Nederlands kampioen. Ik leidde een meer dan druk leven: 's avonds studie, werk, veel sport en we kregen drie kinderen. Ik ben geen psycholoog, maar als je het over verdringing hebt dan is er bij mij wel sprake van. Het was inhalen!" 

Weinig begrip

"Naar mijn idee moeten de verschillende groepen oorlogsslachtoffers zich meer richten op wat ze bindt en niet de aandacht vestigen op wat ze scheidt. Zo kan ik van een warm begrip voor de dwangarbeiders weinig bespeuren. Het vooroordeel blijft nog altijd bestaan: 'Jullie hebben voor de vijand gewerkt!' Ja natuurlijk, voor wie werkten we anders? Maar dat hadden we graag geweigerd. We zijn ertoe gedwongen en dat realiseren veel mensen zich niet! Natuurlijk zijn er ex-dwangarbeiders die het redelijk goed hadden, bijvoorbeeld in de landbouw. Dan heb je geen honger geleden. Maar het overgrote deel, misschien wel 95%, heeft in de oorlogsindustrie gewerkt, of ze legden spoorlijnen aan in de kou. Nog voor de ruim 500.000 Nederlandse dwangarbeiders in 1945 konden terugkeren, stierven er al 30.000 aan gene zijde van de grens. Het regende bommen op steden, fabrieken en Lagers. Velen stierven tijdens een vluchtpoging, na terugkeer of bleken ongeneeslijk ziek of invalide. De achterstand die was opgelopen in opleiding voor een vak of beroep is vaak niet ingehaald.”

Erkenning en schadeloosstelling

"Erkenning van dwangarbeiders door de Nederlandse overheid had veel eerder moeten plaatsvinden. Tachtig procent van de ex-dwangarbeiders is overleden! De Nederlandse overheid heeft willens en wetens meegewerkt aan de verplichte dwangarbeid in Duitsland. Al in de jaren ’30 werden Nederlandse werklozen op straffe van inhouding van steun door het Ministerie van Sociale Zaken verplicht in Duitsland te gaan werken. Ik hoef niet erkend te worden, ze hoeven tegen mij niet te zeggen dat ik het slecht heb gehad. Maar er zijn wel tienduizenden mensen die nu nog graag zouden horen dat zij oorlogsslachtoffers zijn. Er bestaan wel mogelijkheden om een aanvraag te doen voor de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers, maar er is nog steeds niets geregeld op het gebied van de schadeloosstellingen. Sommige dwangarbeiders hebben wel drie jaar in Duitsland gezeten! Mevrouw Borst heeft geen toezeggingen gedaan. In Den Haag heeft iemand gezegd dat alleen vervolgden in aanmerking komen voor een schadeloosstelling. Het is voor mij onbegrijpelijk dat ex-dwangarbeiders niet onder deze noemer vallen. Mevrouw Borst kan voor dwangarbeiders nog veel betekenen. Er wordt nog steeds gepraat. Binnenkort zal het “Project Schadeloosstelling Dwangarbeiders W.O.II” wel met de resultaten van de onderhandelingen naar buiten komen. Laat in de media duidelijk worden wat wij hebben meegemaakt! Ik hoop dat er toch erkenning mogelijk is en dat de negatieve houding ten opzichte van dwangarbeiders zal veranderen. Als mensen meer over dwangarbeid weten, dan kunnen ze er ook meer begrip voor opbrengen!" 

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak December 2000