‘Het was jij of ik’

Spaanse schrijver en politicus Jorge Semprun overleefde het politieke gevangenenkamp Buchenwald

Jorge Semprun.
Foto: Ellen Lock

In 1943 raakte de twintigjarige Jorge Semprun via een studievriend in Parijs betrokken bij het verzet. Hij werd opgepakt door de Gestapo en vanuit het doorgangskamp Compiègne naar Buchenwald op transport gesteld. Pas twintig jaar na de oorlog kon hij er iets over op papier zetten. Het boek ‘De grote reis’ werd een succes. In zijn vele boeken en filmscenario’s keert de oorlog altijd terug.

Een Spanjaard in Holland

‘Ik ben geboren op 10 december 1923 in Madrid en groeide op in een politiek invloedrijke familie. Mijn grootvader Antonio Maura was voorzitter van de ministerraad van de regering van koning Alphonse XIII. Mijn vader brak met zijn aristocratische achtergrond en ging rechten studeren in Madrid. Mijn ouders hadden een druk sociaal leven. Zij lieten hun zeven kinderen opvoeden en onderwijzen door een Duitse gouvernante, want in hoge kringen sprak men toen Duits. In 1936 werd mijn vader als ambassadeur voor de Republiek naar Nederland gezonden. Een jaar later emigreerden wij als gezin ook naar de ambtswoning op Plein 1813 in Den Haag. Ik bezocht daar het Tweede Stedelijk Gymnasium. 
Eén van mijn beste jeugdherinneringen is het Mauritshuis. Wat een schitterend museum is dat! Mijn favoriete plek was de boekhandel van Martinus Nijhoff op het Lange Voorhout, waar ik lange middagen lezend doorbracht. Met mijn broers rende ik graag door het bos naar het nog onbebouwde Scheveningse strand.
In 1939 werd mijn vader uit het ambassadeursambt ontheven omdat Franco aan de macht kwam in Spanje. Omdat dit fascistische regime door Nederland erkend werd en mijn vader als republikein niet terug naar Spanje kon, vertrok hij met zijn gezin naar Parijs. In Parijs ging ik naar het Lyceum Henri IV en daarna studeerde ik filosofie aan de Sorbonne.’

Een Engelse verzetsgroep

‘Op 10 mei 1940 viel Duitsland Frankrijk binnen. Er werd gevochten bij de Maginot-linie, maar daar merkte je in Parijs niets van. Ik was die dag op school en het dagelijkse leven ging voor velen gewoon door.
In 1943 raakte ik als twintigjarige student door een studievriend in Parijs betrokken bij de Engelse verzets­groep ‘Buckmaster’. We onderschepten gedropte Engelse wapenzendingen, verzamelden informatie en saboteerden strategische doelen. We werden verraden door iemand uit ons midden. Bij een huiszoeking bij een verzetsvriendin in Épizy was ik toevallig aanwezig. We werden naar de gevangenis in Auxerre gebracht. De Gestapo martelde mij een paar dagen lang. Ze stopten telkens mijn hoofd onder water in een bad met uitwerpselen. Je lichaam heeft een langer uithoudingsvermogen dan je denkt. Als ik het maar 48 uur volhield, precies de tijd voor een verzetsgroep om van naam en plaats te wisselen. Mijn ondervragers spraken Platduits, terwijl ik Hoogduits sprak. Daardoor voelde ik me mentaal en fysiek sterker dan mijn folteraars. Na een paar maanden was ik niet interessant meer en brachten ze me van Auxerre naar het doorgangskamp Compiègne. Vervolgens werd ik naar het politieke concentratiekamp Buchenwald gedeporteerd.’

Het politieke concentratiekamp Buchenwald

‘Sinds juli 1937 zaten hier politieke tegenstanders van het Naziregime gevangen, Duitse communisten en socialisten, maar ook criminelen. Er was een hiërarchie waarin het communistische verzet de boventoon voerde. De SS had de slimmere communisten en socialisten nodig als geschoolde arbeiders voor de wapenproductie. Daardoor was er een structuur van communistische kapo’s ontstaan, die oogluikend werd toegestaan.
Bij aankomst onderging iedereen hetzelfde onvoorstelbare ritueel: in rijen werden we tegelijk kaalgeschoren, onder de douche gejaagd en vervolgens kregen we oude kledij toegeworpen. In lange rijen werden we ingeschreven. Je had geen idee waar dit alles toe diende. Een Duitse communist met een doffe, treurige blik schreef me in. “Wat is je vak?” vroeg hij. Ik antwoordde trots: “Filosofiestudent.” Hij zei: “Dat is hier geen geschikt beroep. Om hier in leven te blijven kun je maar beter geschoold arbeider zijn. Ze willen hier alleen maar vákarbeiders.” Ik begreep niets van zijn hints en dacht: ‘Wat ís dit voor een wereld?’ Ik hield hardnekkig vol: “Maar ik ben student en anders niet.” Hij maakte een machteloos gebaar en schreef iets op.’

Geen keuze

‘Als verzetsman met marxistische sympathieën werd ik meteen door de communistische ondergrondse opgenomen. Een bourgeois die zich aansloot bij het communisme kon anderen overtuigen. Als enige Spanjaard die goed Duits sprak kon ik van nut zijn voor de leiding, maar ook voor het verzet. Ik kreeg een baan bij de Arbeitsstatistik, de dienst waar het inzetten van gedeporteerde arbeidskrachten werd geregeld. Op die manier werd ik behoed voor zwaar werk in fabrieken of steengroeven, waar veel ondervoede gevangenen stierven. 
Als samensteller van arbeidslijsten voor een segment van 60.000 gevangenen kon ik ongemerkt namen verwisselen. Ik kon gevangenen indelen als ‘niet beschikbaar’ en ze lichter werk geven, afwijkend van de SS-instructies die ik had gekregen. Het verzet gaf me namen door van de mensen die ontzien moesten worden. We wilden antifascistische strijders beschermen door ze de beste arbeidsplaatsen te geven zodat ze de wapenproductie konden saboteren. Ik voelde me niet bezwaard om dit werk te doen.  Er was namelijk geen keuze; het was jij of ik. Als ik betrapt werd, dan zou ik ook afgevoerd worden.’

De dode met mijn naam

‘Op een dag moest ik bij de verzetsleiders komen. In een gedeeltelijk onderschepte brief werd in Berlijn naar mij geïnformeerd. Dat betekende meestal niet veel goeds. Om te voorkomen dat ik op transport werd gesteld, had het verzet een doodzieke dubbelganger gevonden met wie ik die dag – na zijn dood – van naam zou wisselen. Een paar dagen later vroegen ze me of ik de fascistische ambassadeur in Parijs kende. Uit de rest van de brief bleek dat die ambassadeur voor mijn vader naar mijn gezondheid had geïnformeerd. Omdat mijn vader geen brieven meer van mij ontving, maakte hij zich zoveel zorgen dat hij zelfs zijn oude connecties gebruikte. De verzetsleiding vond dit merkwaardig: wat moest een communist met een fascistische connectie? Met moeite kon ik hen overtuigen dat mijn vader links republikein in ballingschap was en dat wij niets met fascisten te maken hadden.’

Droom of werkelijkheid

‘De mooiste dag van mijn leven is 11 april 1945, de bevrijding van Buchenwald door de Amerikanen. De SS vluchtte zodra de Amerikanen het kamp naderden. Een verzetscommando in het kamp had wapens achtergehouden. Nu konden die gevangenen – natuurlijk dankzij het Amerikaanse overwicht – het kamp mede bevrijden. Het was een bizar idee dat vanaf nu het ouder worden me niet dichter bij de dood zou brengen, maar me er juist verder van zou verwijderen. Met de stapels lijken en halfdode kameraden in het kamp voelde je een merkwaardige verwantschap. Je wist dat het net zo goed jouw lot had kunnen zijn. ‘Niets is waar buiten het kamp’, zei Primo Levi. Daarmee doelde hij op het verschijnsel dat je wel verder kunt leven na het kamp, maar dat er altijd een kloof zal blijven tussen jou en de mensen die dit niet hebben meegemaakt. Ze kunnen jou nooit echt begrijpen, want het is niet te bevatten. Zou ik na twee jaren kille eeuwigheid ooit tot mezelf terugkeren? Soms was het alsof het leven na het kamp niet waar kon zijn, maar soms was het ook alsof Buchenwald een vreemde droom was geweest. Alsof die verschrikkelijke wereld nooit echt had bestaan.’

Schrijven of leven

‘Mijn haar begon weer te groeien en zo op het eerste gezicht zag je niet waar ik de laatste twee jaren was geweest. Om te kunnen overleven zweeg ik over de oorlog. Als kleine jongen wilde ik altijd schrijver worden, maar na de oorlog kon ik geen letter op papier krijgen. Mijn overlevingsstrategie was juist géén contact met lotgenoten zoeken, geen herdenkingen bezoeken en er absoluut niet meer aan proberen te denken. Ik verdween liever in het leven, in de strijd tegen Franco met het Spaans communistische verzet. 
Ik meende toen dat het communistische  verzet in Spanje daar het best georganiseerde middel toe was. Vanuit Parijs ondernam ik geregeld onder valse namen missies naar Spanje. In 1963 las ik Alexander Solzhenitsyns ‘Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj’ over de wreedheden in Russische concentratiekampen. Ik herkende zoveel dat ik afstand nam van het communisme. In 1964 brak ik met de communistische partij en ging in Parijs wonen. Ook was ik nu in staat om terug te blikken naar het verleden. In 1965 verscheen mijn eerste boek getiteld ‘De grote reis’ over de treinreis naar Buchenwald. Ik denk dat ik toch alleen maar verder kan leven door er juist zoveel mogelijk over te getuigen.’

Jorge Semprun op zijn dakterras in Parijs.
Foto: Ellen Lock

Terugkeer

‘In 1988 ben ik op verzoek van een Duitse filmregisseur teruggegaan naar Buchenwald. Er was veel veranderd en grote delen waren met bos bedekt. Een man kwam naar me toe. Hij zei dat hij al mijn boeken had gelezen en mij de ontbrekende informatie wilde geven. Hij drukte mij de kaart in mijn hand waarop de Duitse communist me op 29 januari 1944 had ingeschreven in het kamp. Tot mijn grote verbazing stond er niet als beroep ‘Student’ vermeld, maar ‘Stukadoor’. De man had net zo goed kunnen denken: ‘Laat die vlegel maar lekker student zijn.’ Hij wist dat de SS vaklieden wilde sparen om na de oorlog hun mooie huizen te verfraaien. Het simpele feit dat ik als stukadoor was ingeschreven heeft me waarschijnlijk behoed voor transport naar Dora, waar de fabrieken voor de V1’s en V2’s waren en hordes gevangenen zijn omgekomen. Een halve eeuw later hield ik bevend mijn eigen kaart in mijn hand.’

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak December 2006