Oud-PvdA-kamerlid Joop Worrell en burger-oorlogsgetroffene Hennie Reimelink blikken terug op het ontstaan van de Wubo

25 jaar Wubo

In september 1984 is de Wubo, de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, in werking getreden. De Wubo voorziet in de materiële zorg voor burgers die geïnvalideerd zijn geraakt door krijgsverrichtingen of vijandige in Nederland en Nederlands-Indië tot de soevereiniteitsoverdracht. Nu, 25 jaar later doen nog steeds burger-oorlogsgetroffenen een beroep op deze wet.

Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan een gesprek met twee actief betrokkenen bij de totstandkoming van deze wet: burger-oorlogsgetroffene Hennie Reimelink en oud-PvdA-Kamerlid Joop Worrell.

Hoe bent u betrokken geraakt bij de strijd voor deze wet?

Hennie Reimelink: “Veel burger-oorlogsgetroffenen moesten vlak na de oorlog vaak eerst aankloppen bij familieleden of bij de kerk. En als die het niet meer konden betalen hadden zij pas recht op de Armenwet. Ook kregen oorlogsgetroffenen en hun nabestaanden van de kerk of van de gemeenteambtenaar te horen dat zij eerst hun huis maar moesten opeten of beter meteen proberen te hertrouwen. Op grond van de in 1965 ingevoerde Algemene bijstandswet werd onder andere de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 in het leven geroepen. Ik zag dat deze regeling ernstig tekort schoot omdat mijn broer getroffen was en geen voorzieningen kreeg. Mijn broer Derk miste een arm door het bombardement op Haaksbergen, maar hij werd van het kastje naar de muur gestuurd. Omdat ik bij de Sociale Dienst in Sleen werkte, kende ik de beperkingen in die Rijksgroepsregeling goed en besloot mijn broer te helpen. We vonden dat er een eigen wettelijke regeling voor burger-oorlogs­getroffenen moest komen, los van de Algemene bijstandswet en met betere voorzieningen. Maar we moesten de mensen eerst bijeen zien te brengen, want samen sta je sterker.”

Waarom duurde het zo lang voordat die wet er kwam?

Joop Worrell: “Als PvdA-kamerlid had ik veel contacten met diverse groepen oorlogsgetroffenen. Sinds 1947 was er de wet voor de verzetsgepensioneerden, de Wbp, en sinds 1973 was er de Wuv, voor de vervolgingsslachtoffers. Zo kreeg ik ook veel brieven van burger-oorlogsgetroffenen die verspreid over het hele land woonden. De regering had er op dat moment echter geen behoefte aan om een wet voor burger-oorlogsgetroffenen te maken. In Den Haag was men bang dat half Nederland een aanvraag zou indienen, omdat iedereen wel wat had meegemaakt in de oorlog.

Joop Worrell, juni 2009
Foto: Ellen Lock.

Alle politieke partijen in de Tweede Kamer waren het er echter over eens dat geen partijpolitiek bedreven kon worden rond een onderwerp als oorlogsgetroffenen van de Tweede Wereldoorlog. Met de schrijnende praktijk­voorbeelden uit de brieven in de hand, begon ik aandacht voor dit onderwerp in de Kamer te vragen. En dat was lastig, want zij vormden nauwelijks een groep. Iedereen had natuurlijk een andere historie en er was geen duidelijke grote pressiegroep aanwezig; de burger-oorlogsgetroffenen waren over Nederland verspreid en leden tot dan toe in stilte.”

Hoe pakte u uw strijd aan?

Hennie Reimelink: “Eind jaren zestig plaatste mijn broer een oproep in een landelijke krant op zoek naar medeslachtoffers in zijn strijd voor een betere regeling. We kregen 45 brieven, het ene verhaal nog schrijnender dan het andere. Eén van de briefschrijvers, Ton Simons uit Roermond, trapte als onderduiker op een landmijn. Ton miste een been en mijn broer een arm. Samen vroegen ze mij om hulp. Met mijn kennis van de sociale wetgeving kon ik hen goed van dienst zijn bij het vechten voor een wet voor burger-oorlogslachtoffers. Met zijn drieën vormden we de ‘Werkgroep Burger-oorlogs­slachtoffers’ die de latere Stichting Burger-oorlogsgetroffenen (SBO) zou worden.

Hennie Reimelink, juni 2009 Foto: Ellen Lock.

Deze stichting wilde een aanspreekpunt en een thuishaven zijn voor oorlogsgetroffenen en een spreekbuis naar overheid, politiek en samenleving. Mijn broer en Ton gingen naar allerlei bijeenkomsten van politieke partijen om aandacht te vragen voor dit onderwerp en ik schreef brieven naar Den Haag.” Joop Worrell: “De Werkgroep Burger-oorlogsslachtoffers maakte met alle correspondentie die zij ons voorlegde de noodzaak duidelijk dat er een wet gemaakt moest worden voor een betere regeling en erkenning van deze getroffenen. Ook pleitte ik voor subsidie voor een klein landelijk bureau voor de werkgroep. Mevrouw Reimelink en haar broer stopten al hun eigen geld hierin, terwijl de belangenbehartigers voor de verzets­deelnemers in de vorm van de Stichting 1940-1945 en voor de vervolgingsslachtoffers in de vorm van het Joods Maatschappelijk Werk wel gesubsidieerd werden. De politici vonden dat de groep eerst maar eens in kaart gebracht moest worden, dan zouden we eventueel verder kunnen praten. Gelukkig manifesteerde de groep zich toen duidelijker in de vorm van een landelijke contactdag. We kregen duizenden brieven per maand. Er moest toen echt wat gebeuren!”

Wat gaf uiteindelijk de doorslag in Den Haag?

Hennie Reimelink: “Hoeveel brieven ik wel niet naar Den Haag heb geschreven en hoeveel keer mijn broer en Ton wel niet naar die politieke bijeenkomsten zijn geweest! Het leek wel of ze doof waren in Den Haag. Toch bleek begin jaren tachtig het besef door te dringen dat ook voor getroffen burgers iets gedaan moest worden. Voor het eerst stond het onderwerp hoog op de agenda en werd de nieuwe wet voorbereid.
Op dat moment besloot onze werkgroep een landelijke contactdag te houden. We dachten met zijn drieën: ‘Als er nu geen mensen komen dan staken we de strijd!’ Met vijfhonderd gulden steun van de firma Albert Heijn bovenop onze eigen investeringen konden we net in Amersfoort een zaal huren voor onze eerste landelijke contactdag. Voorafgaand aan die eerste contactdag is er veel ruzie geweest tussen ambtenaren over dit onderwerp, maar de doelgroep heeft ons gered. De oorlogsinvaliden kwamen - ondanks hun invaliditeit - met honderden van heinde en verre. De politieke partijen waren aanwezig en diverse ambtenaren, maar ook de media. Na afloop zei een Kamerlid: ‘Jullie hebben vandaag gewonnen, de wet komt er! Jullie nood is in het land gebracht.’ Na die contactdag veranderde er werkelijk iets. Er kwamen politici als Joop Worrell en Wim Meijer, die ons wel begrepen. Vanwege de slechte economische situatie in 1984 werd de wet als een soort bijstandswet aangenomen en het was erg moeilijk om daar nog verandering in aan te brengen. Hierdoor bleven de burger-oorlogsgetroffenen de minst bedeelden van alle oorlogsgetroffenen.”

Joop Worrell: “Door de continue inspanningen van mevrouw Reimelink en de Stichting Burger-oorlogsgetroffenen om aandacht te vragen voor de problemen van de burger-oorlogsgetroffenen kwam er het een en ander op gang in Den Haag. Alle respect om deze reden voor de voorvechtster van de Wubo. In de Tweede Kamer vroeg men zich af waarom er een aparte wet voor de burger-oorlogsgetroffenen zou moeten komen. Ik gaf dan aan dat het de burger-oorlogs­getroffenen om erkenning ging en om het feit dat zij zich niet graag wilden melden aan het bijstandsloket. De materiële zorg moest ook voor deze groep goed geregeld worden, zij voelden zich al sinds de oorlog miskend en achtergesteld. Daarom pleitte ik in de Kamer voor een aparte wet met een apart uitvoeringsapparaat, waarin zij erkend werden en waarin ook voor hen die bijzondere solidariteit gold.”

Hoe kijkt u terug op uw strijd voor de Wubo?

Hennie Reimelink: “Ik kon niet anders dan mijn broer Derk en Ton Simons en alle andere getroffenen, die er ernstig aan toe waren, te helpen. Wat had ik dan moeten doen? Hen aan hun lot over moeten laten? Nee, dat kon ik niet. Het heeft mij heel wat slapeloze nachten gekost om dit steekspel te winnen. De vechtlust heb ik van mijn opa, die samen met kapelaan Ariëns tegen de textielbaronnen streed voor betere rechten voor de textielarbeiders. Mijn opa was een echte SDAP-er en hij leerde mij dat kleur, ras of geloof ondergeschikt zijn aan het belang van de strijd voor betere rechten voor je medemens. Hij is helaas omgekomen bij het bombardement op Haaksbergen. Hij zou zeker ook voor de Wubo hebben gevochten! Als ik hoor dat er nu nog steeds mensen een aanvraag indienen voor de Wubo, dan sterkt mij dat in mijn gevoel dat onze strijd met de werkgroep niet voor niets is geweest. Ik ben zelf blij met de voorzieningen die ik krijg in het kader van de Wubo. Als je wat ouder wordt en ernstig ziek bent, dan is het fijn dat de materiële zorgen worden weggenomen.” 

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak Juni 2009