‘Oorlogsgetroffenen hebben mijn bijzondere affiniteit’

In gesprek met nieuwslezer Joop van Zijl

Een diepe warme stem die je uit duizenden herkent. Hij begroef Wilhelmina en trouwde Margriet, Beatrix en Maurits. Hij heeft een even vertrouwd gezicht: Joop van Zijl, één van de meest populaire nieuwslezers van het NOS Journaal. Inmiddels is de 67-jarige Van Zijl officieel met pensioen bij de Nederlandse Omroep Stichting, maar hij is nog steeds actief in Hilversum. Iedere zaterdagavond presenteert hij het Radio1-actualiteitenprogramma “Met het oog op morgen” en blijft dé stem bij diverse nationale gebeurtenissen en muziekprogramma’s. In opdracht van NOS Actueel en in samenwerking met het Nationaal Comité 4 en 5 mei becommentarieert hij al jarenlang de Nationale Dodenherdenking op de Dam. Vanuit dit oogpunt portretteert Aanspraak Joop van Zijl.

Radio Oranje vanuit een koektrommel

Driedimensionaal vallen zijn donkere wenkbrauwen en zijn brede postuur je pas goed op. Het is bijzonder om hem in levende lijve niet alleen zoals op de televisie recht voor je, maar ook eens van de zijkant te zien. ‘Wat herinnert u zich van de oorlog?’ Joop van Zijl: ‘Op 23 januari 1935 ben ik geboren in Haarlem. Ik heb in de oorlog niets wereldschokkends meegemaakt vergeleken met andere mensen. Wel weet ik nog heel goed dat we in huis een kast hadden met een koektrommel waar ik beslist niet aan mocht komen. Natuurlijk ben je dan  als kind zo nieuwsgierig dat je toch dat trommeltje opent en toen ontdekte ik dat er een radio in zat met een koptelefoon. Mijn ouders luisterden hiermee naar Radio Oranje, naar koningin Wilhelmina in Londen. Ik weet nog dat mijn ouders heel vaak het woord “Rotmoffen” gebruikten. Natuurlijk denk ik over Duitsers als Europeanen, maar die term spookt nog wel eens door mijn hoofd. De razzia’s kan ik me herinneren, het geluid van de laarzen, het gebonk op de deur en het geschreeuw: “Aufmachen!” In ons huis zaten buurtgenoten ondergedoken om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz en mijn vader hield zich om diezelfde reden een tijd schuil. We hebben tulpenbollen gegeten tijdens de hongerwinter, net als iedereen. Wat ik heel merkwaardig heb gevonden was dat je na de bevrijding als kind op school nauwelijks iets te weten kwam over wat er gebeurd was in die oorlog. Nakaarten had geen zin. We waren met de wederopbouw bezig en de vaderlandse geschiedenis hield op bij Napoleon.’

Spijbelen voor de radio

‘Vanwaar uw interesse voor werken bij de radio? Joop van Zijl: ‘Mijn moeder speelde voor de radio als vioolsolist. Mijn grote liefhebberij in muziek en radio ontstond doordat ik met mijn ouders vaak naar de radio luisterde. Je had in die tijd veel meer live-muziek op de radio en leuke jazzbandjes, of prachtig mooie klassieke concerten. Met een schoolvriend van het gymnasium in Haarlem gaf ik handgeschreven krantjes aan medeleerlingen over de hitparade op de radio. Hij was misdienaar in het ziekenhuis St. Johannes de Deo in Haarlem en vertelde mij over de goede geluidsapparatuur aldaar voor het voorlezen van het avondgebed. Hij vroeg mij: “Zullen we daar radioprogramma’s gaan maken voor de zieken?” Dat hebben we toen gedaan. We gingen de afdelingen af om te vragen wat de zieken graag wilden horen en dan draaiden we dat. Die ziekenomroep is uitgebreid tot een radionetwerk voor alle ziekenhuizen in Haarlem. Ik heb me daar heerlijk kunnen uitleven in het radiovak. Via dit werk kwam ik in aanraking met andere jongeren die een eigen geïmproviseerde radiostudio, met eierrekjes aan de muur, hadden en voor de VPRO programma’s maakten. Ik spijbelde iedere donderdagmiddag bij mijn Engelse les om een AVRO jeugdprogramma in Hilversum te presenteren. Mijn leraar Engels was één van de weinigen die het begreep. Hij haalde mij een keer bij zich en zei: “Je bent er nooit op donderdagmiddag, he? Mijn kinderen luisteren dan altijd naar jou! Ik vind dat je het wel goed doet. Ga maar door, wie weet kom je misschien ooit nog in Hilversum!” Al gauw werkte ik inderdaad mee aan diverse radioprogramma’s in Hilversum en kwam ik in 1954 in dienst van de AVRO.’

Nieuw Guinea-crisis

Heeft u oorlogssituaties moeten verslaan? Joop van Zijl: ‘In een recent boek van Arnold Karskens over Nederlandse oorlogsverslaggeving word ik vermeld, maar dat is teveel eer; ik heb nooit echt een oorlogssituatie meegemaakt. Wel heb ik in 1962 als omroepverslaggever voor de AVRO en de Nederlandse Televisie Stichting (NTS, de voorloper van de NOS) verslag gedaan van de Nieuw Guinea-crisis. Bij Kaimana in het zuiden van Nieuw-Guinea ben ik een keer geland met een licht vliegtuigje dichtbij een paar hutten waar op iedere hoek gewapende bewaking stond. We werden gewaarschuwd om vooral niet de ‘compound’ te verlaten, want daarbuiten in de bush-bush zaten de Papoea’s, de beruchte koppensnellers, maar ook Indonesische paratroepers, militairen die daar gedropt waren door het Indonesische leger om binnen korte tijd tot de aanval over te gaan en het gebied in opdracht van Sukarno te bezetten, maar dat is nooit gebeurd. Tien jaar later deed ik een radio- en televisieverslag over het bezoek van Juliana en Bernhard aan Bandoeng op Java. Ik moest in Bandoeng wachten tot zij arriveerden en toen stond ik plotseling voor het “Siliwangi-museum”. Het museum was eigenlijk gesloten, maar de portier deed toch open en wilde mij wel rondleiden. Tijdens mijn rondleiding werd duidelijk dat deze man geen gewone portier was, maar een zeer hoge kolonel, namelijk de tweede man in de Siliwangi-divisie, een speciale legereenheid onder Sukarno. Tijdens een poging van troepen van Kapitein Westerling tot een staatsgreep in Bandoeng in januari 1950, waarbij vele Indonesische militairen van het regeringsleger in een vuurgevecht sneuvelden, was deze kolonel ziek en daardoor heeft hij het overleefd. Ik vertelde hem dat ik in Nieuw-Guinea was geweest en toen vertelde hij dat hij daar in de bush-bush was geweest als paratroeper, door wie wij destijds bedreigd werden. Zo zie je maar hoe krankzinnig oorlog is! Nu zaten we gezellig met elkaar te kletsen in dat museum en tien jaar daarvoor waren we nog vijanden.’

Televisie

‘Van 1956 tot 1959 werkte ik voor de Radio Omroep Nederlands Nieuw-Guinea. In 1959 ben ik weer in dienst gekomen bij de AVRO-radio. Iemand vroeg me toen of ik ook een keer iets voor de televisie wilde doen en daar heb ik ja op gezegd. Mijn ouders hadden vroeger niet eens een televisie. Vrijwel niemand bezat toen een televisie. Als er iets belangrijks was gebeurd, ging iedereen gewoon buiten op straat voor een winkeletalage bij een televisiezaak kijken. Aanvankelijk werd ik gevraagd om voor de AVRO ‘live’ een half uur film over bergbeklimmen in te spreken voor de televisie. Je had geen filmtellers in die tijd om je tekst op het beeld af te stemmen en ik kon natuurlijk ook niet zien op welke hoogte de bergbeklimmers zaten, dus dat ging allemaal op de gok. Ik bereid mijn teksten altijd goed voor, het is gewoon huiswerk maken. Ik moest bijvoorbeeld de begrafenis van Lady Diana becommentariëren, dan moet je wel op zoek naar boeiende achtergrondinformatie voor zo’n acht uur durende live-uitzending. Het is me echter één keer gebeurd dat ik onverwacht voor een collega moest invallen en het defilé voor Soestdijk onvoorbereid moest becommentariëren. Ik had het defilé nog nooit gedaan en ik had me al jaren niet meer met de nieuwe aanwas van het Koninklijk Huis beziggehouden. Ik herkende dus geen prins! Ik hield me maar zoveel mogelijk op de vlakte en zei: “Nou mensen, u ziet het zelf, het bordes wordt ieder jaar hoe langer hoe voller!”’

De Nationale Dodenherdenking

‘Oorlogsgetroffenen uit de Tweede Wereldoorlog hebben mijn bijzondere affiniteit omdat ik zo vaak de herdenkingen heb bijgewoond voor de NOS-radio en -televisie. Die herdenkingen grijpen me altijd erg aan. Je doet het ook uit respect voor de oorlogsgetroffenen en voor de zieken die er niet bij kunnen zijn. Voor de luisteraars en kijkers is het heel belangrijk dat je ze de juiste informatie mee kunt geven bij deze herdenkingen. Met het Nationaal Comité 4 en 5 mei bespreek ik natuurlijk van te voren goed wie de sprekers zijn, welke organisaties de kransen leggen en welke muziek er wordt gespeeld. In tegenstelling tot mijn voorganger noem ik alle kransenleggers bij de Nationale Dodenherdenking op de Dam. Ik denk dat oorlogsgetroffenen het prettig vinden om te horen dat de krans ook namens hen en hun groep wordt gelegd.’

Geweten

‘Met een groep overlevenden reisde ik naar Dachau. Iemand zei, wijzend op de kapstokken die ze er voor de toeristen hadden gemaakt: “Moet je nu toch eens kijken, ze hebben daar kapstokken opgehangen! Dat zouden ze alleen doen, als ze wisten dat je jezelf eraan ophing!” Ik ging een keer alleen naar Erfurt, de stad van Goethe en Schiller. Als je vanuit Erfurt in het dal naar boven reist, dan ligt kamp Buchenwald bovenop de heuveltop. Toen ik die heuvel opliep, dacht ik: ‘Het kan niet bestaan hebben dat de Duitsers hier niets van hebben geweten, want alleen al om de kampleiding van voedsel te voorzien, moeten de dorpsbewoners hebben geweten van Buchenwald.’ Als je daar stond kon je zo het centrale gebouw nog zien en daarachter een kale vlakte. Het kamp lag zo duidelijk in het zicht, daar kun je niet omheen hebben gekeken! Dus die verhalen dat ze het niet geweten hebben, daar geloof ik absoluut niets van!’

Het Koninklijk Huis

‘Voor mij was de meest bijzondere reportage die ik over het Koninklijk Huis heb gemaakt de geboorte van Willem-Alexander. Wij journalisten waren gepost in een hotel dichtbij Kasteel Drakenstein. Al declarerend zaten we vier weken op het terras, want Willem-Alexander kwam maar niet! Mijn NOS-hoofdredacteur belde: “Is er nou nog geen nieuws?” Wij waren erg duur op deze manier. Op een goede avond bereikte ons het bericht dat Beatrix in het ziekenhuis in Utrecht was opgenomen, dus alle journalisten vertrokken halsoverkop richting Utrecht. Een paar dagen later stond ik met mijn cameraploeg klaar in het toenmalige Stads- en Academisch Ziekenhuis in Utrecht toen Prins Claus de geboorte van zijn zoon Willem-Alexander bekend maakte. Het was erg mooi om daarbij te zijn!
In 1995 was Prins Bernhard ernstig ziek geweest. Hij verscheen met een baard bij de militaire herdenking voor hotel ‘De Wereld’ in Wageningen. Onze regisseur Rudolf Spoor en ik schrokken toen we beseften dat wij nog niets op stapel hadden liggen in verband met een plotseling overlijden. Wij waren de enigen bij de NOS, die de begrafenis van Koningin Wilhelmina nog hadden verslagen in 1962. Hij als cameraman en ik als commentator. Het werd zo langzamerhand tijd om ons goed voor te bereiden op dergelijke grote gebeurtenissen rond het Koninklijk Huis. Daarom hebben we bij de NOS een speciale afdeling, NOS Actueel, opgericht en sindsdien werken we vooruit aan beeldmateriaal over alle leden van het Koninklijk Huis.’

Een bord Brinta

U vroeg de winnaar van de Elfstedentocht in 1963, Reinier Paping: “Wat heeft u gegeten vanmorgen.” Het antwoord was: “Een bord Brinta!” En de verkoop van Brinta steeg enorm. Joop van Zijl: ‘Reinier Paping kwam toen te laat binnen in het programma AVRO’s Televizier vanwege de sneeuw en ik mocht hem van de programmamakers hooguit tien minuten ondervragen over de Elfstedentocht. Ik kondigde hem aan als: “Reinier Paping, onze held van Bartlehiem! Paping begon echter heel uitvoerig zijn verhaal te vertellen en na tien minuten was hij nog maar bij Stavoren en ik moest hem dus midden in zijn verhaal afbreken. Toen kregen we van heel wat Nederlanders boze telefoontjes dat ik dat niet had mogen doen: “Hoe kan die Van Zijl dat nou afbreken?” Diezelfde avond kreeg ik gelukkig nog extra zendtijd van de programmaleiding voor dit interview.’

Nieuwjaarsconcert

Joop van Zijl becommentarieert al jaren het Nieuwjaarsconcert van de Wiener Philharmoniker. ‘Het Nieuwjaarsconcert wordt door veel mensen bijzonder gewaardeerd en voor mij is het een leuk uitje, laten we wel wezen! Ik vertrek ieder jaar op Tweede Kerstdag naar Wenen met de trein en dan blijf ik daar tot en met Nieuwjaarsdag om de repetities van het orkest bij te wonen. Het is één van de beste orkesten ter wereld. Ze hebben altijd schitterende grote walsen van Strauss en wereldberoemde dirigenten. Ze blijven dit repertoire altijd in dezelfde traditie doen, zonder modern ballet erbij of iets degelijks. Ik houd wel van traditie. Ik vind het altijd weer prachtig om dit Nieuwjaarsconcert te becommentariëren en dat hoop ik te mogen blijven doen.’

Interview: Ellen Lock,SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak December 2002