Een aantal jaren geen vrijheid mis je toch in je leven
In gesprek met acteur Joop Doderer
Joop Doderer zit strak in het pak, keurig een zijden sjaaltje in zijn pochet. Trots op het oranje lintje in zijn linkerknoopsgat: ‘Dit kreeg ik in 1985 van Hare Majesteit de Koningin, omdat ik de naam van Nederland in het buitenland heb hooggehouden.’ Hij is 78 jaar en nog volop bezig in de Nederlandse toneelwereld.
Sinds 1953 heeft hij twintig jaar lang de landloper 'Swiebertje' gespeeld in de gelijknamige eerste Nederlandse kindertelevisieserie. Hoewel hij duizend-en-één andere rollen speelde, bleef men hem identificeren met Swiebertje. In 1974 nam hij daarom afscheid van deze rol en vertrok naar het Engelse toneel in Londen. Sinds de jaren negentig is hij weer werkzaam in Nederland. Eind 1998 speelde hij een hoofdrol in Oom Wanja van Tsjechov.
Tot in het jaar 2001 is hij volgeboekt met nieuwe theatervoorstellingen voor het Zuidelijk Toneel. Hij vertelt over zijn acteursbestaan en hoe het hem tijdens de Tweede Wereldoorlog is vergaan.
Als ik maar bij toneelrepetities kon zijn
“In 1921 ben ik geboren in Velzen (Noord-Holland). Toen ik drie jaar was verhuisden we naar Amsterdam. Mijn vader was leraar Engels en lichamelijke oefening. Ik groeide op in een remonstrants gezin. Na mijn HBS stonden mijn ouders niet achter mijn toneelambities. Wegens gebrek aan talent werd ik afgewezen bij de toneelschool, maar ik solliciteerde op een brutale manier verder. Cor van der Lugt Melsert nodigde mij uit bij het toneelgezelschap 'NV het Nederlandsch Tooneel'. Bij dit gezelschap mocht ik als vrijwilliger figureren. In die tijd woonde ik zonder verwarming in de Spuistraat en werkte als postbode, liep met een melkkar rond. Als ik maar iedere dag bij alle toneelrepetities kon zijn. Ik kluste voor het gezelschap; souffleren, het licht, je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het gedaan. Ik vond alles wat met toneel te maken had prachtig, en nog!”
Doderers debuut
“Op een avond moest ik plotseling bij de directie van de ‘NV het Nederlandsch Tooneel’ komen. De apothekersassistent 'Justin' in Madame Bovary, Fons Rademakers, had acute keelontsteking. ‘Jij hebt toch alle repetities gevolgd? Wil je die rol overnemen? Het manuscript is al bij je thuisgebracht.’
De volgende avond stond ik op het podium als 'Justin' voor een uitverkochte zaal in de Stadsschouwburg. Tijdens mijn eerste opkomst met een blad vol kopjes in mijn handen, dacht ik alleen maar: 'Als ik maar zonder scherven over die drempel heen stap'.
Na de voorstelling liet Madame Bovary mij opeens alleen achter op het podium voor een applaudisserende zaal. Wat er dan door je heen gaat, is niet in woorden uit te drukken. Een paar dagen later was ik aangenomen bij de ‘NV Het Nederlandsch Tooneel’ voor het seizoen 1939-1940. Mijn moeder was trots, maar mijn vader bleef een ijzeren Hein.”
Schiphol gebombardeerd
“Op 10 mei 1940 hoorde ik via de radio bij mijn grootmoeder dat de oorlog was uitgebroken. Ik holde naar huis. ‘Goddank dat je thuis bent,’ zei mijn vader. Mijn vader beplakte met plakband de ramen in kleine vierkanten.
Ik vroeg waarom hij dat deed. ‘Als er wat gebeurt dan blijft het glas tenminste hangen,’ antwoordde mijn vader. Mijn moeder zat wanhopig in een hoek van de kamer te huilen. Vanuit ons huis aan de Postjeskade in Amsterdam keken we over de weilanden naar Schiphol. We stonden letterlijk aan de grond genageld toen Schiphol werd gebombardeerd. We zagen bommenwerpers overvliegen. Je werd er gek van. Als ik nu op die plek sta met grote rijkswegen en flats, kan ik het me bijna niet meer voorstellen.”
Koninginnedag 1942
“Mijn vader had vanwege koninginnedag over het balkon, aan de achterkant van onze flat, drie handdoeken opgehangen in de kleuren van de Nederlandse vlag. Een oud echtpaar in de flat had de driekleur ook aan hun waslijn hangen. Waarschijnlijk heeft een NSB-buurman de Duitsers ingelicht.
Het echtpaar werd meegenomen door de Sicherheitsdienst. Mijn ouders waren net weg toen er op onze deur werd gebonkt. Ze trapten de deur open en namen mij mee naar het Citytheater. Iedereen moest daar blijven staan met de armen boven het hoofd, de handen ineengevouwen, met het gezicht naar de muur toe. Wie zijn armen liet zakken werd direct in de rug getrapt.
Veel ouderen hielden dit niet lang vol en werden hard geschopt. We werden vreselijk onbeschoft behandeld. Na een tijd pakten ze mij bij mijn lurven en gooiden mij op de gang. Daar lag ik als een dweil in de hal van het Citytheater. ‘Jij kunt gaan!’, werd er nog geschreeuwd. Mijn ouders kregen de schrik van hun leven, toen ze van de buren hoorden dat ik weg was. Dat ik op dat moment niet ben weggehaald voor de Arbeitseinsatz, is me nog een raadsel.”
Lidmaatschap geweigerd
“In mei 1942 moesten alle acteurs uit Amsterdam bijeenkomen in Foyer. Een Duitser vertelde ons dat we lid moesten worden van de Reichskulturkammer. Niemand van ons gezelschap wilde dat. We moesten zo gauw mogelijk onderduiken. Mijn vader vond het ook verstandiger dat ik wegging.
Ik ben van Amsterdam naar Stompetoren in Noord-Holland gelopen, omdat de dominee van onze remonstrantse gemeente daar net was aangesteld. Hij was getrouwd met de zuster van minister Schermerhorn. De dominee zei: ‘Je kunt hier twee dagen blijven.’ Hij bracht mij daarna bij de dichtstbijzijnde boer, die Plugboer heette. Hier leerde ik koeien melken en hooide net zo hard mee als de rest.”
Ondergedoken
“De toenmalige directeur van de Amsterdamse toneelschool, de heer Pos, was bij de dokter van Stompetoren ondergedoken. Als er geen Duitse patrouille was, kwamen we ’s avonds bij de dokter met wat mensen bijeen die zich ook voor toneel interesseerden. We hadden prachtige toneelavonden en droegen elkaar gedichten voor. Op een avond kwamen de Duitsers paarden innemen.
De drie zonen van boer Plugboer en ik zijn toen het weiland in gevlucht. Er werd op ons geschoten. Ik stond tot mijn middel in een sloot tussen het riet met deze jongens. Toen we de sloot uitkropen, werd ik in mijn rug geraakt door een kogel. Ik sprong terug in de sloot. Ik hield aan dit schampschot een wond van 15 centimeter over.
Zodra het mogelijk was, zijn we naar de boerderij gerend. We waren nog niet binnen, of de patrouilles kwamen nu van een andere kant. We namen geen enkel risico. Boer Plugboer verwijderde twee planken van de vloer. We kropen er met vier man onder en bleven daar liggen. Het kleed werd eroverheen geschoven.”
Hongerwinter
“Mijn ouders bleven gedurende de oorlog in Amsterdam. Op een gegeven moment werd het steeds moeilijker om aan eten te komen. Mijn vader had zijn viool en de Friese staartklok al verruild voor voedselbonnen. Hij nam het risico om op een fiets met houten banden naar Stompetoren te fietsen om voedsel voor mijn moeder en mijn jongere zus te halen. Hij kwam bepakt met erwten en aardappelen de Abcouder brug over in Amsterdam en hoorde ‘Halt!’. Alles werd hem afgenomen. Mijn vader kwam gebroken thuis.
Hij at liever zelf een week niet, dan dat zijn gezin niets te eten had. Mijn moeder kreeg hongeroedeem, dan zijn de benen vreselijk opgezwollen van het vocht door de honger. Urenlang deed zij haar uiterste best in de keuken om van suikerbieten pannenkoeken te maken. Zij maakte thee van een theetablet met heet water; het was bruin en je had iets te drinken.
Ik bleef op de hoogte via de correspondentie tussen mijn vader en de dominee, die bij boer Plugboer alle nieuwtjes vertelde. Zo hoorde ik dat mijn grootmoeder een keer terugkwam van de gaarkeuken en haar buurvrouw vroeg: ‘Hé oma, zit er nog vlees in de soep?’. ‘Ja,’ antwoordde mijn oma, ‘als je je klauwen erin steekt!’"
Geen haar beter
“Op mijn onderduikadres vertelde de dominee dat de bevrijding voor de deur stond. Omdat het allemaal zo goed ging, wilde ik naar huis. Het kostte me drie dagen om weer in Amsterdam te komen. Mijn vader schrok zich lam toen hij me zag; hij vond het nog niet veilig genoeg. Ik wilde direct de stad in. Ik stond voor de Grote Club op de Dam, toen daar wanhopige Duitsers temidden van feestvierende mensen begonnen te schieten met mitrailleurs. Onbegrijpelijk dat dát ooit gebeurd is! Ik drukte me tegen de muur en verroerde geen vin. Het was verschrikkelijk! Daarna ging ik naar een actrice in de Vondelstraat. Zij ving een pakje Woodbine sigaretten op van de Amerikanen, die de straat in reden. Na een paar trekjes nicotine, ging ik tegen de vlakte, dat spul was zo sterk. Ik stond vooraan bij de voedseldroppingen. Met een mand vol wittebrood, chocola en ingemaakte vruchten ben ik naar huis gehold. Na de bevrijding ergerde ik mij verschrikkelijk aan het mensonterende kaalscheren van vrouwen. Ik zag een jonge vrouw met lang blond haar kaalgeschoren worden op de Overtoom. Ik kende haar toevallig. Ik dacht: ‘Laten we nou toch blij wezen dat we weer vrij zijn! Op die manier zijn we geen haar beter!’”
Swiebertje
“Bij toeval is de televisieserie Swiebertje ontstaan. In de jaren vijftig maakte ik veel hoorspelen voor de NCRV-radio. In 1953 fietste ik eens naar de radiostudio’s in Bussum, waar ze in een leegstaande kerk de eerste Nederlandse televisiestudio opbouwden. Hier vroeg de toenmalige NCRV-directeur Peter Koen mij: ‘We hebben hier een kinderboek van John Uit den Bogaard en het heet Swiebertje. Lees het eens en zeg me of jij zin hebt in die rol.’ Ik vond het wel aardig. In 1953 hebben we drie televisieafleveringen gemaakt en in 1954 twee. In 1958 belde Peter Koen mij: ‘We hebben een gat in ons programma, zou jij nog één keer Swiebertje willen doen?’ Niemand had verwacht dat we er twintig jaar aan vast zouden zitten als grondleggers van de Nederlandse kindertelevisie. We werden ontzettend populair met de serie, maar op een gegeven moment werd voor mij de druk te groot. Overal waar ik kwam, was ik 'Swiebertje'. In 1974 nam ik daarom afscheid van de serie en ging naar Engeland. Ik kreeg zakken vol brieven en ouders en kinderen protesteerden bij mij voor de deur ‘Of Swiebertje alsjeblieft wilde blijven.’ Saartje uit de serie is nu 85 jaar en schildert en beeldhouwt nog. Bromsnor is inmiddels overleden en Malle Pietje zit in een bejaardentehuis.”
Filmster
“Via mijn agent in Londen kreeg ik direct na Swiebertje een rol voor een film die werd opgenomen in Gibraltar. Daar werden mijn vrouw en ik ontvangen alsof ik een grote ster was. In onze hotelkamer in een heel sjiek hotel stond een grote bos bloemen voor ons op tafel. Mijn agent had mij verkocht als de grote Nederlandse televisiester, die al twintig jaar zijn eigen programma had. Als Hollandse acteur was ik zo’n luxe ontvangst niet gewend! Een paar jaar geleden ben ik voor een televisieprogramma over mijn leven teruggegaan naar boer Plugboer in Stompetoren.
De boerderij stond er nog, alles was precies hetzelfde als toen. Boer Plugboer leefde nog en liet mij de planken in de vloer zien. Mijn herinneringen trokken als een soort film aan mij voorbij, waarover ik mij verbaasde; dat we ooit door die oorlog heen gekomen zijn! In de oorlog konden wij niet uitgaan zoals de jongeren tegenwoordig. Iedereen moest om acht uur binnen zijn. Een aantal jaren geen vrijheid mis je later toch in je leven.”
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Maart 1999
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?