Voortdurend leefden we in angst om ontdekt te worden!

Ido Nathans zat tweeënhalf jaar ondergedoken op een zolder in Ede

‘Voor de oorlog waren er veel Joden met de naam Nathans in Arnhem,’ begint Ido Nathans te vertellen. ‘Er zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog zoveel Arnhemse familieleden verraden en opgepakt. Ze zijn vermoord in de nazikampen in Duitsland. Hun namen vind je terug op het Namenmonument in Amsterdam.’

‘Het is een wonderlijke geschiedenis dat wij er nog zijn,‘ realiseert hij zich vaak en daarom vindt hij het belangrijk deze geschiedenis te delen. ‘Mijn vader had samen met zijn twee broers en een neef de Firma Gebroeders Nathans, Vleeshandelaars-Grossiers. Dankzij onze goede connecties met twee vrouwen die al vanaf het eerste uur bij het verzet in Arnhem zaten, hebben wij het overleefd. Wij zaten tweeënhalf jaar ondergedoken bij een ouder echtpaar in Ede. Wij hadden alleen zicht op de wereld vanuit een zolderraam.’

Ido Nathans, 2025.

Mijn vader was geliefd

‘Mijn vader, Emanuel Nathans, werd geboren op 20 juli in 1900 in Arnhem. Hij was de derde zoon van vier zonen. Hij ging naar de mulo en werd daarna vleesinkoper. Vader zorgde overal waar hij kwam voor leven in de brouwerij. Met zijn grappen en zelf bedachte liedjes vrolijkte hij iedereen op. Samen met twee broers en een neef richtte hij de Firma Gebroeders Nathans, Vleeshandelaars-Grossiers in Arnhem op. Dagelijks kocht mijn vader slachtvee bij boeren. Aanvankelijk deed hij dit per motorfiets en later met zijn Chevrolet.

Mijn moeder, Sientje Kaufman, werd geboren op 30 september 1904 in Arnhem. Mijn grootvader heette Isidoor Kaufman. Hij was als kleermaker gespecialiseerd in het maken van pantalons. Hij was socialist en als korporaal lid van de Arnhemse Schutterij. Mijn moeder deed de driejarige hbs. Ze was dol op haar leraar Engels, omdat hij zo mooi kon vertellen. Ze werd apothekersassistente bij apotheker Moritz Lobstein in Arnhem.

Mijn ouders ontmoetten elkaar voor het eerst bij de joodse jeugdvereniging in Arnhem. Ze gingen vaak samen naar het theater om Joodse cabaretiers te zien, zoals Louis Davids, van wie ze groot fan waren. Mijn ouders hadden een joods huwelijksfeest. Zij gingen in het centrum van Arnhem wonen in de buurt van de Rijnbrug. Op 3 april 1929 is mijn zus Rosina geboren en haar roepnaam was Ina. Zij is vernoemd naar mijn vaders moeder, Rosina Andriesse, die was geboren in Sint-Oedenrode in Brabant.

Op 20 januari 1932 ben ik geboren in Arnhem en werd vernoemd naar mijn grootvader Isidoor Kaufman. Ze noemden mij altijd Ido. Van jongs af aan ging ik graag met vader mee op zijn tocht langs de boeren om varkens te kopen. Het was altijd interessant om hem te zien onderhandelen over de prijs van het varken. Wij woonden aan de weg naar Zevenaar waar Fort Westervoort lag. Dit fort bevond zich bij de spoorbrug over de rivier de IJssel in Arnhem. Ik wandelde daar vaak om visjes te vangen.’

Verlovingsfoto Sientje Kaufman en Emanuel Nathans, 1925.
Ina en Ido Nathans, 1936.
Mijn moeder met haar zus Sophie, Ina en Ido Nathans, 1936.

De eerste oorlogsdreiging

‘Op 1 september 1939 viel nazi-Duitsland Polen binnen. In Nederland viel het Ministerie van Oorlog terug op de oude manier om ons land te verdedigen: het land bij de Grebbelinie werd onder water gezet. Mijn vader was als 39-jarige man al te oud om te worden gemobiliseerd. Er was groot alarm en de inwoners van Arnhem en omstreken werden gemaand zo gauw mogelijk hun spullen te pakken en hun huizen te verlaten. Mijn ouders zijn tegelijk met onze buren en met de kinderen met de auto tot achter de Utrechtse Heuvelrug gevlucht. We sliepen met zijn vieren op een hotelkamer. Na een week konden we weer naar huis terugkeren. Daarna kwam Ursula, een Joods-Duitse vluchtelinge uit het opvangtehuis, ons in het huishouden helpen. Mijn zus had twee boezemvriendinnen in de klas, de Joods-Duitse zusjes Leni en Lore Steinbergen. Van hen hoorden we verhalen over de discriminatie en vervolging van Joden in nazi-Duitsland.’

Ido Nathans, 8 jaar 1940.

Mijn moeder maakte zich zorgen zonder man in huis

‘Toen de oorlog begon op 10 mei 1940 was mijn vader niet thuis. Hij was de avond tevoren per trein naar Leeuwarden vertrokken om daar ’s ochtends tijdig op de veemarkt te zijn. Wij bleven in ons huis en we schrokken van het kanongebulder van de Duitse aanvallen op het nabijgelegen Fort Westervoort. Die nacht hoorden wij de Duitse Junkers overvliegen.

Via de radio kondigde Koningin Wilhelmina bij haar aankomst in Londen aan dat het oorlog was. Het was die dag heel mooi zonnig weer met een strakblauwe hemel. We woonden op de Boulevard Heuvelink 100, vlakbij de splitsing naar Zevenaar. We hoorden vele Duitse pantserwagens onze stad binnenrollen en ik liep er naartoe om te kijken. Richting de Rijnbrug over de Rijn zag ik een colonne Duitse vrachtwagens en pantserwagens rijden.

Mijn moeder maakte zich zorgen zonder man in huis. Vader belde haar wel op vanuit Leeuwarden dat hij met zijn twee jaar jongere broer Jo alleen nog over de Afsluitdijk kon vluchten. Daar bleek dat het gewone verkeer er al niet meer door kon. Ze kwamen in IJmuiden terecht, maar ze maakten geen gebruik van de mogelijkheid om met een boot naar Engeland te vluchten. Mijn vader en zijn broer wilden alleen maar terug naar hun gezinnen in Arnhem. Pas vijf dagen later waren ze tot ons grote geluk weer thuis. Al in die eerste oorlogsdagen hadden er heel wat Joden in paniek zelfmoord gepleegd, uit angst voor de Jodenvervolging. Iedereen kende de verhalen van de Jodenvervolging in Duitsland, waarbij vele Joden waren mishandeld en verjaagd uit hun winkels en huizen.’

Ternauwernood ontsnapt aan de Arnhemse razzia

‘Via vaders zakenrelaties hadden we kunnen onderduiken in Ede, Lunteren en Bennekom, maar vader koos ervoor om het gewone leven weer op te pakken. In het eerste Duitse bezettingsjaar werden er steeds meer anti-Joodse maatregelen getroffen, die onze bewegingsvrijheid beperkten. We mochten niet meer op een bankje zitten en we konden alleen op bepaalde tijden winkelen. In Amsterdam was er op 22 en 23 februari 1941 een grote razzia waarna al die Joodse mannen naar kamp Mauthausen werden gedeporteerd. Vanaf 1 september 1941 moesten mijn zus Ina en ik naar Joodse scholen in Arnhem. Op deze school werd mijn klas steeds leger. In november 1941 mocht vader zijn eigen beroep niet meer uitoefenen.

Onverwachts werd in Arnhem ook een razzia uitgevoerd. Op die dag was mijn vader met zijn broer vroeg van huis weggegaan om te vissen. Opeens stopte een Duitse overvalwagen van de Grüne Polizei voor onze deur. Alleen mijn moeder en ik waren thuis. Er werd aangebeld. Mijn moeder deed open en ik stond naast haar. Er stonden twee Duitse soldaten in groene uniformen, die zeiden: “Wir kommen für Herrn Nathans!” Moeder antwoordde: “Mijn man is niet thuis.” Een soldaat bleef buiten staan en de ander kwam ons huis doorzoeken. Mijn moeder hield de deur naar de kelder open en zei: “Gaat u maar naar beneden!” Maar de Duitser ging de donkere kelder niet in en ze vertrokken onverrichterzake.

Op de terugweg van het vissen ontmoetten de broers Nathans een kennis die vader waarschuwde: “Nathans, niet naar huis gaan, want de moffen staan bij jou voor de deur!” Mijn vader en zijn broer zijn toen ternauwernood ontsnapt aan de razzia en naar de bevriende boer Speelziek in Ede gefietst, waar zij drie maanden mochten onderduiken. Op 20 januari 1942, kwamen ze weer thuis.’

Voortdurend zaten we in angst om ontdekt te worden

‘Mijn vader kreeg per brief het verzoek om zich te melden voor een werkkamp in Vledder, maar hij voelde al nattigheid. Hij zei: “Ik vertrouw dit niet!”

Er zat niets anders op dan gebruik te maken van het eerstvolgende aanbod om onder te duiken. De moeder van een schoolvriendin van mijn zus, mevrouw Spieksma, kende een vrachtrijder die voor de Duitsers naar Polen reed. Deze vrachtrijder toonde haar een foto van een massa-executie in Polen. Daarna drong zij er bij mijn vader op aan om onder te duiken. Mevrouw Spieksma had met de buurvrouw van mijn grootouders, mevrouw Nordman, al een goed verzetsnetwerk opgebouwd. Mijn dertienjarige zus Ina kon als eerste onderduiken bij het echtpaar Willem en Cor van Wijk aan de Kreelseweg 2 in Ede. Zij waren kinderloos. Ze hadden een winkel in huishoudelijke artikelen en woonden erboven. Mijn zus kon daar op zolder slapen. Half augustus 1942 doken mijn ouders en ik onder, eerst op verschillende adressen.

In februari 1943 werden mijn ouders en ik ook naar het onderduikadres van mijn zus in Ede gebracht. Mevrouw Nordman bezorgde hier onze voedselbonnen. We kregen een zolderkamer voor ons gezin en hadden alleen zicht op de wereld vanuit het zolderraam. Mijn zus had merkbaar een hekel aan het echtpaar, maar vertelde mij niet waarom. Zij namen een groot risico om ons in huis te nemen. Als we ontdekt zouden worden, hing hen ook een zware straf boven het hoofd.

Je kon alleen op zolder komen via een uitklapbare vliering-zolder-trap, de zogenoemde vlizotrap. Helaas had mevrouw Van Wijk eens het luik niet goed dichtgedaan en toen is mijn moeder naar beneden gevallen. Ze had ernstige kneuzingen en het duurde lang voordat ze weer kon lopen. Er kwam geen dokter aan te pas. Wij leefden voortdurend in angst om ontdekt te worden.’

Mijn behoud in donkere dagen

‘Het echtpaar was geabonneerd op een leesportefeuille. Elke week kwam er een hele stapel nieuwe bladen binnen. Ik smulde van alle informatie. Ik was weg van het tijdschrift ‘De levende natuur’ van Jac. P. Thijsse en wilde later bioloog worden. Al deze kennis over de flora en fauna, reizen en medische zorg was mijn behoud in donkere dagen en is me later nog goed van pas gekomen. Dus ik was deze mensen vooral dankbaar voor het delen van hun leesportefeuille.

Verder zaten we totaal klem op die zolder. We sliepen alle vier in een veel te kleine slaapruimte, waardoor je nauwelijks je benen kon bewegen. We verloren onze spierkracht en konden tegen het einde van de oorlog nauwelijks meer lopen. Vanuit het zolderraam overzagen we alleen onze straat, de weg naar Ede. Niemand kon ons zien achter de vitrage, maar wij wisten alles over het komen en gaan van de buurtbewoners, van hun relaties en hun liefdesleven. We keken elke dag uit dat raam om nog iets te beleven, want wij mochten niet naar buiten.’

De bevrijding was op komst

‘Na de invasie in Normandië in 1944 zagen we vanuit het zolderraam vele geallieerde bommenwerpers overvliegen. Op 17 september 1944 zagen we honderden geallieerde parachutisten landen op de Ginkelse Heide. De bevrijding was op komst, dachten we. Enige tijd later hoorden we de bombardementen op Arnhem. Vervolgens zagen we de evacuatie van de Arnhemse inwoners aan ons onderduikadres voorbijtrekken. De kust was nog niet veilig, hoorden we van het echtpaar.

Op 17 april 1945 zagen we de Canadese bevrijdingstroepen aankomen. We waren zo blij. Ook al had ik nog zo weinig kracht in mijn benen, toch rende ik naar de eerste tank die ik zag. Uit alle macht klom ik erop om de Canadese soldaat te bedanken en hij gaf mij een chocoladereep. Dat was een onvergetelijk moment! De hele buurt was verrast dat het echtpaar Van Wijk onderduikers op zolder had gehad. Omdat wij voortdurend de buurtbewoners hadden kunnen gadeslaan, was het net alsof we hen al persoonlijk kenden.’

Na de oorlog

‘Pas vijf maanden na de bevrijding konden we terugkeren naar ons herstelde en weer gemeubileerde huis in Arnhem. We hadden tweeënhalf jaar opgesloten gezeten en ik moest opnieuw leren lopen vanwege te weinig beweging. Doordat we zo lang met elkaar in zoveel angst hadden gezeten, was het moeilijk om weer vertrouwen in mensen te krijgen. Mijn zus en ik hadden een flinke schoolachterstand opgelopen, maar gelukkig konden we allebei goed leren. Al die kennis uit de leesportefeuille, kwam mij later nog goed van pas. Dankzij een goede hbs-docent deed ik versneld de hbs. Zo kon ik diergeneeskunde gaan studeren in Utrecht. Daar had ik echt veel geluk

Na mijn militaire opleiding tot officier van de geneeskundige troepen werd ik als vaandrig in Zuidlaren geplaatst en uitgenodigd door de Groningse rabbijn. Daar ontmoette ik Dineke Goudsmid uit Stadskanaal en nodigde haar uit voor een officiersfeest in de kazerne. We zijn joods gehuwd in 1960 te Stadskanaal. We kregen twee dochters in 1962 en 1965. In 1960 kon ik aan de slag in het laboratorium van het Centraal Diergeneeskundig Instituut. Van 1966 tot 1974 werkte ik in het laboratorium van het farmaceutische bedrijf Philips-Duphar. In 1974 heb ik mijn eigen dierenartspraktijk opgezet in Duivendrecht en Amstelveen.’

Ido en Ina voor het huis, Arnhem zomer 1945.
Ido en Ina, voor het huis, Arnhem 2024.
Dineke en Ido Nathans, 2025.

Alsof de tijd had stilgestaan

‘Van de vier broers overleefden alleen mijn vader en zijn jongste broer Jo. Jo en zijn zoon Nico woonden na de oorlog nog vijf jaar bij ons in huis. In 2024 ben ik met mijn zus en haar dochter teruggegaan naar ons geboortehuis in Arnhem. Het stond er nog helemaal intact, alsof de tijd had stilgestaan. We poseerden voor een foto zittend op de stenen voordeurtrap, net als vroeger. We kregen een rondleiding van de nieuwe bewoners en ontdekten de oude kast van onze grootouders. Dat was een mooie herinnering, maar verdrietig tegelijk omdat we in de oorlog zoveel familie hadden verloren. Intussen staat de tijd bij ons thuis niet stil, want mijn dochter is al grootmoeder geworden. Mijn pasgeboren achterkleinzoon Aron heb ik onlangs in mijn armen mogen houden. Ik hoop dat hij een mooie toekomst tegemoet gaat.’

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Juni 2025