Ik heb hen nooit meer teruggezien

Henk Kleijn overleefde de Slag in de Javazee en was ooggetuige van de atoombom op Nagasaki.

Als marineman in opleiding overleefde Henk Kleijn de Slag bij de Javazee en als Japanse krijgsgevangene was hij ooggetuige van de atoombom op 9 augustus 1945 op Nagasaki. Op zes kilometer afstand vanaf de Japanse scheepswerf waar hij was tewerkgesteld aanschouwde hij hoe in een klap de stad werd weggevaagd.

Op 13 september 2015 was Henk Kleijn op diezelfde plek in Japan met zijn gezin bij de onthulling van het herdenkingsmonument. Als overlevende van het kamp Fukuoka 2 was hij uitgenodigd om het monument, dat is opgericht door de bevolking van Nagasaki voor de oorlogsgetroffenen in Fukuoka 2, mede te onthullen.

Mijn jeugdvrienden

‘Mijn vader kwam uit Monnickendam en ging als avonturier naar Nederlands- Indië. Hij werd muzikant, brigadier kapelmeester, bij het KNIL. Mijn Soendanese moeder kwam uit Soemedang op West-Java. Mijn ouders kregen twee dochters, Elisabeth en Frederika, en twee zonen Mijn broer Frederik overleed een paar maanden na zijn geboorte. Op 27 oktober 1924 ben ik geboren in Bandoeng als de jongste van het gezin. Zeven maanden na mijn geboorte overleed mijn moeder.

Vader hertrouwde een Soendanese, die ik als moeder aansprak. Wij woonden aan de Pangaranweg, waaraan ook mijn Soendanese jeugdvriend Dado en zijn zus Tjintawati woonden. Dado en ik waren altijd samen. Na ons vertrek uit Bandoeng heb ik hen nooit meer gezien. We verhuisden naar Meester Cornelis, een voorstad van Batavia. Na de lagere school in Bandoeng deed ik een opleiding elektrotechniek in Batavia.’

Frederika, tante Omoh, Henk en Elisabeth Kleijn, 1926, Foto: Familiearchief Henk Kleijn.

‘Kom bij de Marine!’

‘In verband met de oorlogsdreiging van Japan was er veel reclame overal in de stad op affiches, in de kranten en op de radio: ‘Kom bij de Marine!’ Wij jongemannen dachten in Nederlands-Indië daadwerkelijk nog: ‘We gaan bij de Marine om Nederland van de Duitse bezetting te bevrijden!’

In augustus 1941 was ik bijna zeventien jaar en meldde mij vrijwillig aan bij de Marine. Mijn eerste militaire opleiding kreeg ik op de Marinierskazerne in Goebeng. Daarna kreeg ik mijn vakopleiding op de Hr. Ms. Soerabaja, voorheen bekend als het pantserschip De Zeven Provinciën. Vanaf de mobilisatietijd was er geen contact meer mogelijk met mijn familie. We patrouilleerden voortdurend langs de Indische Archipel. Op 27 februari 1942 kreeg ik de opdracht om de trossen los te gooien van de kruiser Hr. Ms. De Ruyter in de haven van Soerabaja.

Henk, 1941. Foto: Familiearchief Henk Kleijn.

Vanaf de kade zag ik schout-bij-nacht Karel Doorman op de brug staan terwijl hij met zijn vloot vertrok op weg naar de Slag in de Javazee. Mijn schoolkameraden, die enkele maanden eerder in dienst waren gegaan, zaten wel aan boord. Daar voeren ze de zeeslag tegemoet, die voor ons zo desastreus verliep. Ik heb de meesten van hen nooit meer teruggezien.’

Ontdekt

‘Na de Slag in de Javazee besloot de Marineleiding haar personeel te laten uitwijken naar Australië. Op 1 maart 1942 vertrokken we naar Tjilatjap op Midden- Java om een dag later te worden ingescheept op de SS Duymaer van Twist, een schip van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. In de namiddag voeren we uit met bestemming Australië. Ons schip werd ‘s morgens vroeg op 4 maart 1942 ontdekt door een Japans verkenningsvliegtuig dat boven ons cirkelde. Al snel naderde hun grote oorlogsvloot waardoor wij werden omsingeld.

Vervolgens moesten we op bevel van onze leidinggevenden onze wapens in zee werpen. In de haven van Makassar op Celebes werden we als krijgsgevangenen afgevoerd naar de gevangenis. Iedereen vreesde het ergste, want we kenden de verhalen over de moordende en plunderende Japanse soldaten in China.’

Frederika en Henk, 1946. Foto: Familiearchief Henk Kleijn.

De gevangenis in Makassar

‘In de gevangenis van Makassar werden we met teveel mensen in te kleine cellen gestopt. Een paar drenkelingen die de Slag in de Javazee hadden overleefd, zag ik daar terug. We werden als beesten gevoederd. Zonder eetgerei moesten we de hete rijst en het drinkwater in onze handen opvangen. Er waren ook Engelse en Amerikaanse krijgsgevangenen. Je kon er nauwelijks slapen, want we zaten met opgetrokken knieën op elkaar. Overdag werden we tewerkgesteld in de haven. Ik moest raamkozijnen schilderen van de in beslag genomen huizen. Na een paar weken werden wij naar een oude KNIL-kazerne overgeplaatst. Daar moesten we puinruimen en huizen opknappen voor de Japanners. Vluchten was onmogelijk, wie dat probeerde werd onthoofd. Na een half jaar werden ongeveer achthonderd Nederlandse, Engelse en Amerikaanse krijgsgevangenen geselecteerd om op het Japanse passagiersschip de Asama Maru naar Japan te gaan. We voeren onder de Japanse vlag en dus bestond het risico dat we getorpedeerd konden worden door Amerikanen of Engelsen. We mochten maar een kwartiertje luchten en zaten opeen in het scheepsruim, waar in de wasruimte ook twee grote kisten met komodovaranen, de grootste hagedissoort, bestemd voor een dierentuin naast me heen en weer schoven. Ze stonken enorm en kregen vijf kippen per dag te eten.’

Een feestmaal bij aankomst

‘Na tien dagen varen arriveerden we in onze flinterdunne tropenkleding op 23 oktober 1942 in de winterkou in de haven van Nagasaki. Op het plein aan de haven kregen we een toespraak dat we voortaan hard moesten werken voor Japan. Vervolgens gingen we in een kleinere landingsboot naar het krijgsgevangenenkamp Fukuoka-afdeling 2 op een eiland in de baai van Nagasaki. Eenmaal aan land stonden Japanse bewakers schreeuwend om ons heen en sloegen ons hard met grote stokken. Dat bleef de hele oorlog aanhouden, overal werd je om het minste of geringste geslagen.
Alle krijgsgevangenen werden bij aankomst in het kamp kaalgeschoren. Je kreeg in een houten loods een bed toegewezen. Een vriendelijke Japanse kampcommandant Shirabe, liet een feestmaal voor ons aanrichten. Al snel werd hij afgelost door een veel strengere commandant. Onder strenge bewaking werkten we in de dokken op de Kawanami scheepswerf. Als klinker moest ik ijzeren klinknagels in de scheepswanden slaan. We werkten in klinkerploegen van vier man: de klinker, de tegenhouder, de nageljongen en de man aan het vuur, de nagelverhitter. Alle facetten van dit ambacht heb ik gedaan. De klinker was het hoofd van de ploeg, wat inhield dat hij klappen kreeg als er iets niet in orde was. Uiteindelijk saboteerden we de boel waar mogelijk. Je werkte van 6 uur ‘s ochtends tot 17 uur ’s avonds. Op een dag kreeg ik een gloeiende splinter van een klinknagel in mijn linkeroog, waardoor mijn oog een tijd ontstoken was, maar ik moest gewoon doorwerken.’

Overleven

‘Japanse burgers werkten ook mee op de scheepswerf. Soms gaven zij je stiekem wat extra te eten. Op zondag werd er vaak cabaret door medegevangenen georganiseerd. We hadden de meeste lol bij de mislukte tewaterlating van een schip, waarbij het op een andere schip knalde voor het oog van allerlei Japanse hoogwaardigheidsbekleders. Vanwege langdurige zwaar werk op weinig voedsel en door de bittere kou en besmettelijke ziektes stierven vele jongens om mij heen. Ik bleef altijd hopen op een weerzien met mijn familie, dat hield me op de been. Om te overleven at ik plantaardig scheepsvet en maalde ik visgraten voor extra kalk. Drieënhalf jaar at ik zeewier, voor de nodige vitaminen. Engelsen kwamen in onze slaapzaal zingen in ruil voor een lepeltje rijst voor een zieke vriend. Ze zongen het lied: ‘There’s a long, long trail a-winding into the land of my dreams’.
In mijn gedachten komen steeds dezelfde griezelige oorlogsbeelden boven. Er ging in die scheepsbouw wel eens wat mis. Zo zag ik beneden vanuit het dok hoe een grote stalen plaat uit de kraankabels viel en het hoofd doorkliefde van een Japanse bewaker. Hij stond bovenaan de rand van het dok en keek naar onze werkzaamheden beneden. Zijn gezicht was totaal verbrijzeld.
Ook ontkwam ik eens aan het noodlot: Ik kroop door een gat in de scheepswand, waar een grote staalplaat in zou komen. Nog net op tijd kon ik daar wegkomen, terwijl mijn maat Peters, vlak achter mij komend, door die vallende staalplaat zijn been verloor.’

Ooggetuige van de atoombom op Nagasaki

‘Op 9 augustus om 11.02 uur viel de atoombom op Nagasaki. Aan de overkant van de Nagasaki-baai op zes kilometer afstand werkte ik in het betonnen scheepsdok aan de onderkant van het schip. Hoewel ik de Amerikaanse bommenwerpers zag overvliegen en het alarm afging, bleef ik doorwerken, omdat er zo vaak loos alarm was. Opeens was alles helwit verlicht en bewoog de grond onder mijn voeten. Er volgde een donderslag met een grote windstoot. Engelse maten waarschuwden me: ‘Watch out, get back, get back!’ Ze wezen naar boven en ik hoorde glasgerinkel. Het dok was overdekt door een glazen dak, maar door de luchtdruk sprong al het glas uit de sponningen. Ik schuilde onder het schip. Daarna was het doodstil en donker.
Na afloop kroop iedereen uit zijn schuilplaats, de Japanse bewakers schreeuwden in paniek door elkaar heen. Vervolgens lieten zij ons bijeenkomen op de verzamelplaats op de heuvel. We zagen Nagasaki in rook en as opgegaan, daarboven was een enorme paddenstoelvormige wolk. Dit ongekende verschijnsel was nog lang zichtbaar. De dikke betonnen muren van het dok hadden mij beschermd tegen de radioactieve straling, waarmee wij niet bekend waren. Sommige maten gingen na de bevrijding kijken op die kale vlakte, met als gevolg dat zij toch teveel straling opliepen.’

Bevrijding kamp Fukuoka-2

‘Het waren spannende dagen, want de bewakers hadden ons regelmatig duidelijk gemaakt dat we bij een Amerikaanse invasie gedood zouden worden. Bij iedere crematie tijdens onze gevangenschap lag de Nederlandse vlag op de kist. Nu wapperde onze driekleur aan de vlaggenmast en dat ontroerde me zeer. Pas een aantal dagen na de capitulatie kwamen er voedseldroppings. Eén van die vliegtuigen vloog te laag en verongelukte voor onze ogen tegen de berg achter ons kamp. Wij kregen ineens zoveel voedselpakketten, dat ik ook wat eten bracht aan het Japanse gezin in het kampbewakershuis. Mijn Engelse maat vond dat ik dat niet moest doen. Ik vond het absurd om hen honger te laten lijden en dat die kleine dochters er ook niets aan konden doen. Een paar dagen na de val van de bom werd Fukuoka- 2 bevrijd door Japanse-Amerikanen, die op Hawaii woonden. Het was heel vreemd om deze bevrijders te zien, zo sprekend lijkend op de vijand. We werden door Amerikaanse landingsboten naar het hospitaalschip ‘Haven’ gebracht, waar we werden onderzocht. Daarna volgde een geweldige reis aan boord van een groot Amerikaans vliegdekschip naar Okinawa. We kregen heerlijk eten en nieuwe kleding en schoenen. We sliepen op veldbedden op het vliegdek. We zagen mooie verpleegsters en Navybands speelden swingende muziek.

In het oorlogsmuseum te Nagasaki dat ik in 2015 na de herdenkingsbijeenkomst bezocht, zag ik de gevolgen van beide atoombommen. De foto’s zijn verschrikkelijk om te zien, maar voor ons krijgsgevangenen symboliseren deze bommen de bevrijding. Ook hing er in het Nagasaki Atomic Bomb Museum een foto van onze Kerstviering in Fukuoka 2 uit 1942, die toegestaan werd door een christelijke kampcommandant. Mijn maten en ik stonden erop. Een Japanse dominee hield een toespraak en we zongen Engelse kerstliedjes bij een dennenboom.’

In het Nagasaki Atomic Bomb Museum hing een foto van onze Kerstviering in Fukuoka 2 uit 1942. Foto: Linda Pijls-Kleijn.

Achter de demarcatielijn

‘Na Soekarno’s onafhankelijkheidsverklaring moesten we al snel patrouillevaren bij de politionele acties. Zo zaten we weer in een oorlog, maar nu vochten we tegen de Indonesische vrijheidsstrijders. Wij controleerden en verzorgden de bevoorrading van alle schepen langs de kust. Als ‘stokertje 3’ was ik ook munitiekistdrager en bracht ik met een motorsloep gevangenen of bemanningsleden naar de wal. Mijn tweede moeder heb ik nooit meer gezien, omdat ze achter de demarcatielijn zat. Ook mijn jeugdvrienden uit onze straat, Dado en Tjintawati, bevonden zich achter de demarcatielijn, misschien waren het op dat moment wel onze vijanden. Toch zou ik hen nu graag weer willen zien.
In de haven van Batavia vond ik mijn jongste zus terug. Zij vertelde dat vader al tijdens de mobilisatie was overleden. Op een steiger in Soerabaja zag ik mijn zwager vissen, zo vond ik mijn oudste zus.

Zij vertrokken al snel naar Nederland. Op 19 november 1947 arriveerde ik in Nederland met het Marineschip de Hr. Ms. Batjan. Ik bleef werken in Den Helder als stoker 3e klas bij de Koninklijke Marine. Toen we in 1948 in de Amsterdamse haven lagen, ontmoette ik mijn toekomstige vrouw Corry in de broodjeszaak van haar ouders.’

Corry en Henk Kleijn. Foto: Ellen Lock.

Opening van het Monument Fukuoka-2 in Nagasaki

‘Een Japanse herdenkingsorganisatie vroeg mij als overlevende om bij de onthulling van het Monument Fukuoka-2 een toespraak te houden.

Mijn kleindochter zei: ‘Opa, als u daarheen wilt, dan ga ik met u mee!’ Uiteindelijk gingen we met ons hele gezin. Het stenen huis van de kampbewakers stond er nog. Het was heel bijzonder om terug te zijn op de plek waar ik de drie zwaarste jaren van mijn leven heb doorgebracht. Ik ontmoette bij de lunch na afloop de zoon van Shirabe, de eerste kampcommandant.

Defensie-attaché Willem Vermeule en Henk Kleijn bij het Monument Fukuoka-2. Foto: Familiearchief Henk Kleijn.

Op 13 september 2015 is het monument in Nagasaki onthuld voor alle 1.500 geallieerde krijgsgevangenen die in oktober 1942 terechtkwamen in Fukuoka, afdeling 2.

Wij werden gedwongen om te werken op de scheepswerf en toen we op 13 september 1945 werden geëvacueerd, waren er drieënzeventig medegevangenen gestorven.

In mijn toespraak benadrukte ik voor de vele Japanse aanwezigen, dat ik erop vertrouw dat zij deze oorlogsgeschiedenis niet vergeten, opdat zij dit alles in hun eigen werk en leven kunnen voorkomen.

Herdenkingskrans bij het Monument Fukuoka-2. Foto: Familiearchief Henk Kleijn.

Tijdens een tweede bezoek aan Japan op uitnodiging van de Japanse ambassade hield ik een toespraak bij een universiteit. Ik zei dat de studenten geen blaam trof, maar dat onder hen misschien wel toekomstige leiders van het land waren, dat zij deze oorlogsgeschiedenis niet mochten vergeten.’

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak september 2016