Puinauto’s en koffielucht

H.J.A. Hofland over opgroeien in het verwoeste Rotterdam

Op 14 mei 1940 werd het centrum van Rotterdam door een bombardement verwoest. Journalist en schrijver H.J.A. Hofland, ook bekend onder het pseudoniem ‘S. Montag’, maakte als twaalfjarige jongen het bombardement mee en groeide op in een stad zonder hart. Het Rotterdam uit die tijd, met al zijn kleuren, geuren en geluiden, staat hem nog in het geheugen gegrift. Voor Hofland bestaat herdenken uit collectief herdenken en persoonlijk herdenken.

Henk Hofland werd in 1927 geboren in de Rotterdamse wijk Kralingen. “De Kralingse Kerklaan, waar mijn geboortehuis staat, was zeer landelijk gelegen in de polder, buiten de stedelijke bebouwing. Mijn vader was directeur van de Vereenigde Brandstoffen Handel. Daarvoor was hij officier bij de mijnopruimingsdienst van de Koninklijke Marine geweest. Bij ons in de tuin stond een door mijn vader persoonlijk gedemonteerde zeemijn, die dienst deed als plantenbak. Een zekere fascinatie met oorlogstuig heb ik van huis uit meegekregen. Na een paar jaar zijn we verhuisd naar een huis dichter bij de stad, maar nog steeds in het halflandelijke Kralingen. Mijn middelbare school stond in het centrum van Rotterdam en op mijn dagelijkse fietstochten leerde ik de stad kennen. Vliegtuigen waren in die tijd mijn grote interesse. Ik tekende de diverse typen na uit boeken en las het tijdschrift De Vliegwereld.”

Bombardement

"Op 14 mei 1940 waren we thuis, mijn vader, moeder en ik. Na het uitbreken van de oorlog was het maatschappelijk leven ontregeld en waren de scholen gesloten. Op de radio hoorden we berichten van de Luchtwachtdienst over grote formaties bommenwerpers die koers zetten naar Rotterdam. We wisten ook dat er werd gevochten bij de Maasbruggen. Daarom namen we het zekere voor het onzekere en gingen rond het middaguur in de kelder onder de trap zitten. Na enige tijd hoorden we boven ons het gedreun van de vliegtuigen en het gegier van de bommen. Een van de eerste bommen van het hele bombardement viel op een huis bij ons in de straat, een voltreffer. Door de klap golfde de vloer van de kelder, die op slappe veengrond was gebouwd, heftig op en neer. ‘Er uit!’, riep mijn vader. We zijn toen in een door mariniers gemaakte, maar verlaten loopgraaf achter ons huis gekropen. Ik zag de bommenwerpers op hun dooie gemak overkomen, laag, langzaam, alsof het een oefenvlucht was. Op dat moment, terwijl we dekking zochten in de loopgraaf, herkende ik als twaalfjarig jongetje dat voor het eerst van zijn leven met oorlog werd geconfronteerd dankzij mijn vliegtuigboekjes vlekkeloos en vrijwel vanzelfsprekend de Heinkels in de lucht. Al vrij snel zagen we vluchtelingen die de stad verlieten. Ook wij zijn de polder ingevlucht, naar een tuinderij. Ondanks de situatie heb ik me daar met andere jongens met een lorrie van een tuinderstreintje vermaakt. Nadat het directe gevaar geweken was zijn we, om plundering te voorkomen, weer naar huis gegaan. Toen zagen we de stad branden en werd langzaam de omvang van de catastrofe duidelijk. ‘Alles is kapot’, zei mijn vader toen hij terugkwam uit de stad. Zijn kantoor was overigens als door een wonder gespaard gebleven. De volgende dag kregen we een Duitser ingekwartierd. Leutnant Zuklampen, zoals de man heette, bleef een kleine week. Mijn vader is erin geslaagd om al die dagen geen woord met hem te wisselen.”

Henk Hofland.

Leven in een verwoeste stad

"Na twee weken moest ik alweer naar school. Iedereen ging over tot de orde van de dag. Op mijn dagelijkse fietstocht langs de rivier, over de Boompjes, kwam ik langs ruïnes van koffiepakhuizen. Daar werd nog nageblust en je reed er door een immense plas koffie en een enorme koffielucht. Vrachtwagens met puin reden af en aan. We leerden hoe we ons door zo’n puinauto konden laten meeslepen. Op de heenweg was dat goed te doen, want dan waren de wagens leeg. De stad uit was het veel gevaarlijker en moest je goed opletten dat er niet een of ander brokstuk van de wagen afviel. Op school kreeg ik het aan de stok met een leraar, een NSB-er. Niet uit ideologie, maar door pesterijen zoals schooljongens dat doen. Toch vond mijn vader het verstandiger om een andere school voor mij te zoeken. Je moest uit de buurt van die lui blijven, net zoals je uit de buurt van Duitsers moest blijven. Mijn gevoel als twaalfjarig jongetje was, ondanks alles, overwegend een gevoel van avontuur, niet van angst. Wel vond ik het vreselijk dat er allerlei dingen waren verdwenen, favoriete plekken in de stad waar niets van over was. Wat mij persoonlijk veel verdriet deed was dat de Passage aan de Coolsingel was verwoest. Niet alleen was het een prachtige passage, maar ook zaten daar mijn favoriete speelgoedzaak en grammofoonwinkel. Ook miste ik het beeld van de schepen in de grachten.”

Ouders

“Tijdens de grote razzia van november 1944 ben ik een paar dagen ondergedoken geweest in ons eigen huis, achter een luik op de bergzolder, pal onder het dak. Ik was pas zeventien, maar de Duitsers pakten iedereen die er volwassen uitzag op. Toen er werd aangebeld door Duitse soldaten deed mijn moeder open. Ze nam ogenblikkelijk het initiatief en draaide de situatie volledig om. ‘Wo ist mein Sohn? Haben Sie mein Sohn gesehen?’, riep ze in gespeelde vertwijfeling. Het was mijn redding. Ik heb groot respect voor wat mijn vader heeft gedaan in de oorlog. Dat besef is pas later gekomen. De kolenvoorraad van de brandstoffenhandel heeft hij laten platwalsen zodat het eruit zag als plaveisel. Zo konden de driehonderdenvijftig arbeiders de hele oorlog door een voorraadje kolen mee naar huis nemen. Ook ging hij in de hongerwinter zelf voor zijn mensen in het Westland kolen tegen groenten ruilen. Begin 1945 ben ik door mijn vader, onder de belofte van uiterste geheimhouding, meegenomen naar de zolder van zijn kantoor. Daar zaten zo’n vijfentwintig man geweren te poetsen, een knokploeg die hij onderdak verschafte.”

Bevrijding

"Nadat de Duitsers waren verslagen kwamen de voedseldroppings en vervolgens de Canadezen. De Canadezen hadden de geur van de vrijheid: olielucht, benzine, sigaretten. De bevrijding had zijn eigen geur. Mij interesseerde vooral hun scoutcars, kleine karretjes met een mitrailleur erop, mooie dingen vond ik dat. De bevrijding had ook een andere kant. Ik heb gezien hoe een moffenmeid uit huis werd gehaald. Dat kind stond daar, omringd door een schreeuwende menigte, en werd kaalgeknipt. Weerzinwekkend. Verder kwam het normale leven weer op gang. Op school ging elke leerling automatisch over naar de volgende klas.”

Het favoriete vliegtuigboek van Henk Hofland, een uitgave uit mei 1940.

Na de oorlog

"In 1948 moest ik in militaire dienst. Ik heb het slechts tot huzaar gebracht, want ik was niet zo geschikt voor het leger en vond het stomvervelend. Op een gegeven moment heb ik me aangemeld als filmoperateur. Het leek me beter dan marcheren. Na een examen ben ik toegelaten tot de Vaste Staven Troepenschepen in de Nieuwe Alexanderkazerne in Den Haag. Ik vertoonde daar films voor soldaten die naar Nederlands-Indië vertrokken of die daar net vandaan kwamen. In die tijd ben ik lid geworden van de Spartacusbond. Dat was een bond van radencommunisten, eigenlijk een soort anarchisten, die autonome arbeidersbesturen voorstonden zonder centraal gezag. Alles moest om, vond ik. Toen ik er op een 1 mei-bijeenkomst achter kwam dat het gezelschap voor het grootste gedeelte bestond uit vijftigers - oude mannen voor mij - ben ik eruit gestapt. Daarna ben ik politicologie gaan studeren in Amsterdam. In 1953 kwam ik door een vakantiebaantje bij toeval terecht op de redactie van het Algemeen Handelsblad. Voor die krant, nu onder de naam NRC Handelsblad, schrijf ik al ruim vijftig jaar. Mijn pseudoniem, ‘S. Montag’, heb ik gekozen als eerbetoon aan mijn halfjoodse grootvader. In ‘Het diepste punt van Nederland’ heb ik in 1993 in romanvorm mijn jeugdjaren beschreven.”

De oorlog als begin van een nieuwe tijd

"De vijf jaar oorlog zijn een definitieve breuk met het verleden, althans voor mijn generatie. Maar de vernieuwing heeft niet direct plaatsgevonden. Ik denk namelijk niet dat mijn generatie er ooit toe gekomen zou zijn om vierenhalf jaar lang een oorlog in Nederlands-Indië te voeren, een verloren oorlog. De historische breuk later, in de jaren vijftig en zestig, is wel in de oorlog tot stand gekomen, maar dan in de hersens van degenen die toen opgroeiden. Daarom vind ik eigenlijk dat 10 mei de nationale feestdag zou moeten zijn. Want op 10 mei 1940 is een land dat honderd jaar geen oorlog had gehad en zorgvuldig buiten iedere buitenlandse politiek was gebleven, van het ene uur op het andere in de maalstroom van de wereld gesleurd. Dan begint er een nieuwe geschiedenis in Nederland. Dat hadden we toen nog niet helemaal door, maar het is wel het startschot voor de nieuwe tijd. Pas nadat we ons hadden vrijgemaakt van onze koloniale erfenis is de wederopbouw goed op gang gekomen. De havenwerken in Rotterdam zijn redelijk snel hersteld, dat was nodig. Maar het centrum van Rotterdam is tot in het begin van de jaren vijftig één grote kale rotzooi gebleven. Door de oorlog in Indië is er een aanzienlijke vertraging opgetreden in de nationale wederopbouw. Ik geloof niet dat dat ooit door een historicus is gezegd, maar het is wel waar.”

Herdenken

"Herdenken valt voor mij uiteen in twee delen. Aan de ene kant is er collectief, nationaal herdenken. We maken deel uit van een natie, met een gemeenschappelijke geschiedenis. Ik ben in dat opzicht een nationalist, ook al heb ik veel kritiek op mijn land. Kijk, de Fransen hebben de Champs-Elysées, daar laten ze tanks over rijden en soldaten op marcheren, terwijl daarboven vliegtuigen de nationale kleuren trekken.

Het centrum van Rotterdam op 3 mei 1946. Foto: AVIODROME Luchtfotografie – Lelystad. Foto: AVIODROME Luchtfotografie – Lelystad.

Dat zie ik niet gebeuren op het Damrak, zoiets past niet bij de Nederlandse mentaliteit. Persoonlijk ben ik wel voor een flinke parade met flink veel luchtmacht. Als we troepen naar allerlei plaatsen in de wereld sturen om daar te helpen de vrede te bewaren, kunnen we daar toch ook trots op zijn? Aan de andere kant is er persoonlijk herdenken. Denken aan je jeugd die voorbij is, maar je dierbaar blijft. De vijf jaar oorlog zijn een onderdeel van mijn jeugd. Dat gevoel deel ik met mijn generatiegenoten Harry Mulisch en Jan Blokker. En hoewel het bombardement op Rotterdam niet officieel wordt herdacht, sta ik op 14 mei altijd even stil bij wat zich in 1940 voltrok. Noem dat een klein, persoonlijk herdenken.”

Twee minuten stilte

"Het schuiven van de betekenis van 4 mei, dat vind ik niet goed. Je moet niet aan tradities wrikken. Dat klinkt zeer conservatief en dat is het ook. Ik was in 1938 met mijn ouders in Londen, op Trafalgar Square, bij de herdenking van de wapenstilstand van de Eerste Wereldoorlog op 11 november. Iedereen hield zijn mond. Het was doodstil en toen hoorde ik ergens ver weg een pendule slaan in een huis. Dat heeft diepe indruk op mij gemaakt. Dat je zó met zijn allen je mond kunt houden. Op 4 mei ben ik thuis, niet op de Dam. Als ik dan om acht uur voor het open raam sta, zie ik van alles voorbij komen, lui die hun hond uitlaten, fietsers, scooters, taxi’s. Dat hoort niet. Je bewijst er niemand een dienst mee als je die twee minuten stilte niet in acht neemt. Dan moet het land doodstil zijn.”

Interview: Han Timmer, PUR-cliëntenblad Aanspraak, juni 2005.