Politiek gaat voor mij altijd over het bestrijden van onrecht
Oud-Europarlementariër Hedy d’Ancona (74) is nog volop actief: “Ik zal altijd opkomen voor minderheden en zwakkeren in de samenleving, dat heb ik van huis uit meegekregen en dat heb ik ook in het Europese Parlement en in de Eerste Kamer gedaan.”
Als minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur was zij betrokken bij de totstandkoming van de Pensioen- en Uitkeringsraad en de sluiting van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) voor de naoorlogse generatie. Wat drijft haar om zich te blijven inzetten voor minderheden in de samenleving en wat is haar betrokkenheid met oorlogsgetroffenen?
Inspiratiebronnen
‘Mijn vader, mijn Russische grootvader en mijn moeder zijn de grootste inspiratiebronnen in mijn leven. Mijn grootvader van moeders kant was tijdens de Eerste Wereldoorlog gevangen genomen door de Duitsers, maar wist te ontkomen en vluchtte naar Nederland. In Den Haag wist hij zich te redden als schoenmaker, trouwde mijn Hollandse grootmoeder en leerde Nederlands. Mijn Joodse vader is met zijn tweede vrouw en kind in de oorlog vermoord. Mijn moeder was uiteindelijk een alleenstaande met vijf kinderen, die haar hoofd boven water moest zien te houden. Van deze mensen heb ik leren vechten voor minderheden en zwakkeren in de samenleving.
Een groot mysterie
Mijn vader kwam uit een gelovig gezin, zijn vader was voorzanger in de synagoge in Den Haag. Hij studeerde economie en gaf les in boekhouden. Mijn moeder kwam uit een eenvoudig gezin. Zij leerden elkaar kennen in de Jeugdbeweging en werden halsoverkop verliefd. Ze gingen - anarchistisch als mijn vader toen was - ongehuwd samenwonen. Mijn moeder was eenentwintig jaar toen ik in 1937 werd geboren. Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik drie jaar was. Ik draag mijn vaders naam, maar ik heb hem nooit gekend. Lange tijd bleef mijn vader een groot mysterie voor mij. Pas op mijn vierenveertigste vertelde mijn moeder mij op haar sterfbed dat mijn vader zielsveel van ons had gehouden en dat ze hem nooit iets verweten had. Ze was zelf bij hem weggegaan. Op een dag had ze in zijn jaszak een briefje gevonden met de tekst van een advertentie. Hij bleek op zoek te zijn naar een huwbare Joodse vrouw om een Joods gezin te stichten. Mijn vader die zich nimmer Joods voelde werd - zoals vele anderen - door de nazi’s tot Jood gemaakt.
Brieven van mijn vader
Mijn vader huwde en vertrok naar Amerika, want hij had een studiebeurs gewonnen en ging promoveren. Na een jaar kwam hij met zijn vrouw en babydochter terug. Hij zocht weer contact met mijn moeder. Pas in 1991 tijdens mijn ministerschap heeft de vrouw van zijn studievriend Wim de Jong, mijn toeziend voogd, me de brieven van mijn vader gegeven. Tijdens mijn vaders verblijf in Amerika correspondeerden mijn vader en haar man over hun idealen en over de politieke stromingen in die tijd. Zij heeft mij verteld dat zij schrok toen mijn vader opeens weer bij haar op de stoep stond. Ze zei toen: “Eli, hoe kan je dit nu doen? Het is veel te onveilig hier voor jou en je gezin!”
Later vond ik tijdens een ministerieel werkbezoek aan Israël hun namen in het grote herdenkingsboek, waarin de miljoenen Joden die in de oorlog zijn vermoord zijn opgetekend; Jeanne d’Ancona-de Leeuw, 13-10-1916 en mijn halfzusje Anette Estella d’Ancona, 12-5-1940. Beiden vermoord in Auschwitz op 17 september 1942.
Mijn vader heeft alle ellende van de kampen doorgemaakt. Hij had een paar brieven aan mijn moeder geschreven toen hij net in een kamp arriveerde: ‘Stuur wat zeep of een deken’ en schreef dat hij zware arbeid moest verrichten. Twee weken voor de bevrijding vond hij bij het ontruimen van de kampen op een open trein vanuit Polen de dood.
Getuige van bombardementen
Persoonlijk herinner ik me vrij weinig van de oorlog, want ik was nog maar klein. Als mijn moeder moest werken was ik meestal bij mijn grootouders in Den Haag, maar op 10 mei 1940 was ik in Rotterdam op de verjaardag van een tante. We zagen de bommenwerpers en het brandende Rotterdam vanuit haar huis in de Blijdorpstraat. Die bombardementen waren vooral angstig omdat de volwassenen om je heen opeens bang zijn. Ook heb ik het bombardement van het Bezuidenhout gezien. Tot op de dag van vandaag heb ik een hekel aan laagvliegende vliegtuigen. Als de Duitsers huiszoekingen kwamen doen, was iedereen angstig en werd ik vanwege mijn Joodse naam verborgen. Mijn moeder ging vaak met de fiets op hongertocht tot grote bezorgdheid van mijn grootouders. Ik had geen honger, waarschijnlijk omdat ik als kind zo’n slechte eter was. Wel merkte ik dat de volwassenen om mij heen er veel last van hadden. Mijn grootvader vertelde verhalen met zijn Russische accent. Ik was dol op deze excentrieke man met zijn rijbroek en hoge kousen. Ik was het enige kind in de buurt dat de hele oorlog op door hemzelfgemaakte leren schoenen liep.
De bevrijding vierden we in het huis van mijn grootouders in de Vreeswijkstraat. Ik kreeg een rokje van crêpepapier. Er was iemand die toch nog een grammofoon of radio had en we dansten op straat. Ik herinner me het als een overweldigend groot feest, maar als je het nu zou kunnen terugzien, zou je waarschijnlijk getroffen worden door de armoede.
Aanpassen
Voor mij was het een grote overgang dat mijn moeder een nieuwe man kreeg en dat ik als enig kind de oudste van vijf kinderen werd. We gingen in Leidschendam wonen bij haar man, die al drie kinderen had en samen kregen ze nog een kind. Ik moest me telkens aanpassen. Alleen ik droeg de naam d’Ancona waardoor ik op een bepaalde manier toch een vreemde eend in de bijt bleef.
Vijf jaar later overleed mijn tweede vader en kreeg mijn moeder op haar vierendertigste de zorg over vijf kinderen. Mijn tweede vader ging tijdens een theatervoorstelling in haar armen dood aan een hartaanval. Haar verdriet was hartverscheurend. Daarom durfde ik haar nooit te vragen naar de gang van zaken rond mijn eigen vader.
Na de meisjes-HBS ging ik aan de Universiteit van Amsterdam Sociale Geografie en Sociologie studeren. Omdat ik cum laude was afgestudeerd, werd ik gevraagd als wetenschappelijk medewerkster bij de universiteit. In die periode merkte ik dat ik me niet goed durfde te hechten aan mensen. Door het verlies van mijn twee vaders en alles wat ik in de oorlog had meegemaakt, was ik ervan doordrongen dat het noodlot áltijd kan toeslaan. Om aan mijzelf te werken deed ik vijf jaar lang analyse bij psychiater en schrijver Hans Keilson. Als mensen mij vragen of dat geholpen heeft, antwoord ik wel eens: “Je weet nooit hoe gek je zou zijn geweest als je het niet had gedaan.” Als ik er iets van heb geleerd, is het misschien dat ik wel erg leefde om te ‘pleasen’. Ik leerde verstandiger naar mensen en hun beweegredenen kijken en daar heb ik mijn hele verdere leven wat aan gehad.
Vrouwenrechten bevechten
Aanvankelijk wilde ik helemaal geen politieke carrière maken. Naast mijn baan bij de universiteit deed ik aan cabaret en werkte ik als programmamaakster bij de VARA-televisie. Hierdoor kreeg ik een uitgebreid netwerk. In 1968 richtte ik samen met mijn vriendin Joke Kool-Smit de feministische beweging ‘Man Vrouw Maatschappij’ op. En in 1972 namen wij samen met Wim Hora Adema het initiatief om het blad ‘Opzij’ uit te geven. Ik hield overal lezingen over de broodnodige emancipatie van vrouwen.
Om gelijke rechten voor vrouwen in Nederland te bevechten, werd ik lid van de Partij van de Arbeid en al snel gevraagd voor de Eerste Kamer. Ongelijkheid en discriminatie kun je nu eenmaal het best bevechten vanuit de politiek en dat deed ik in de Eerste Kamer, als staatssecretaris van Emancipatie en later in het Europese Parlement.
Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Ik werd minister (1989-1994) in een tijd van grote bezuinigingen. Er kwamen toen steeds meer aanvragen voor de wetten voor oorlogsgetroffenen, ook van de naoorlogse generatie. Mijn collega’s vroegen mij: “Waarom kunnen die speciale oorlogsuitkeringen niet via de reguliere WAO geregeld worden?” Dat was voor mij onbespreekbaar. Ook al omdat de betrokkenen jarenlang op deze specifieke regelingen hadden moeten wachten. Ik zei: “Verdiep je eens in wat deze mensen allemaal hebben doorgemaakt. Het is een ereschuld die blijft gelden tot de laatste oorlogsgetroffene overleden is!” Maar die redenering kon niet overeind gehouden worden voor de tweede generatie: De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 moest in 1994 beperkt worden tot mensen die in de oorlog zelf vervolgd waren. Dat was de enige manier om het bestaansrecht voor de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen te garanderen. Ik stond er wel op dat er een vergoedingsregeling psychotherapie voor de naoorlogse generatie kwam.
Bijzonder hoogtepunt in politieke carrière
In 1984 zat ik in het Europarlement precies op de juiste plaats; ik kon me daar inzetten voor minderheden en emancipatie. Door mijn levensgeschiedenis heb ik een groot rechtvaardigheidsgevoel. Politiek gaat voor mij altijd over het bestrijden van onrecht. Toen ik voor het eerst in het Europarlement kwam, trad ook net een tienmans fractie van het extreemrechtse Franse Front National aan. We stelden een onderzoekscommissie in naar het opkomende fascisme in de lidstaten en lieten een plechtige verklaring tekenen door het Europese parlement, de Europese Commissie en de Raad van Ministers, dat het fascisme nooit meer een kans zou mogen krijgen. Dat was een bijzonder hoogtepunt in mijn politieke carrière, daar kwam voor mij alles samen. Ik denk dat religie en nationalisme veel kwaad aanrichten en geloof meer in het wereldburgerschap en in het samen vechten voor de gelijkheid van alle mensen.’
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak, December 2011
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?