De Februaristaking

25-26 februari 1941

In de ochtend van 25 februari 1941 legde de bevolking van Amsterdam het werk neer uit protest tegen een razzia op Joodse stadsgenoten. Het was de eerste grootschalige verzetsactie tegen de Duitse bezetter in Nederland. Later op de dag verspreidde de staking zich naar de Zaanstreek, Haarlem, Weesp, Hilversum en Utrecht.

Een drietal deelnemers aan de Februaristaking kan het nog navertellen. We legden hen dezelfde vragen voor: ‘Hoe raakte u bij de staking betrokken?’, ‘Wat heeft u gedaan op die dag?’ en ‘Zou u het weer doen?’.

Fragment van het pamflet met de oproep tot de Februaristaking, februari 1941. Foto: NIOD.
Foto: NIOD..

De aanleiding van de Februaristaking

Vanaf de winter van 1940 werden bewoners van de Amsterdamse Jodenbuurt steeds meer lastig gevallen en bestolen door NSB-knokploegen en WA-ers. In ijssalon ‘Koco’ in de Van Woustraat, die gedreven werd door de Duits-Joodse vluchtelingen Alfred Kohn en Ernst Cahn, hadden enkele vaste klanten begin februari besloten een knokploeg te vormen om zich te verdedigen tegen de nazi’s. De eigenaren hadden een fles met ammoniakgas, die normaliter gebruikt werd voor de ijsproductie, bij de ingang van hun zaak bevestigd om te gebruiken tegen mogelijke aanvallers. Op 19 februari 1941 wilde een patrouille van de Grüne Polizei de ijssalon binnendringen, waarbij ze bespoten werden met het bijtende gas. De betrokkenen werden gearresteerd.

De zaak werd op 20 februari aan Heinrich Himmler gerapporteerd. Op zijn bevel werden in het weekend van 22 en 23 februari in de Jodenbuurt 424 Joodse mannen tussen de 20 en 35 jaar als represaille opgepakt en naar concentratiekamp Mauthausen gedeporteerd. Op zondag 23 februari was het zondagsmarkt in de Jodenbuurt, waardoor veel niet-Joodse Amsterdammers getuige waren van deze razzia. De Amsterdammers waren verbijsterd en hun woede over het Duitse optreden was groot. Het landelijke partijbestuur van de Communistische Partij van Nederland (CPN) en het bestuur van het district Amsterdam zagen direct voldoende aanleiding om een staking te organiseren. De oproep die uitging van de illegaal opererende CPN vond spontaan en massaal gehoor.

Die staking gaf mij weer het vertrouwen in de mensen!

Harry Verheij, oud-wethouder van Amsterdam (1917): “Die razzia op ruim vierhonderd Joden maakte diepe indruk op ons. Dit konden we niet over onze kant laten gaan.
Door een ambtenarenverbod van vóór de oorlog mochten ambtenaren geen lid zijn van de CPN. De communisten waren dus illegaal georganiseerd en daardoor heel voorzichtig met het toelaten van nieuwe leden. Het was dus niet gemakkelijk om bij de communisten te komen, maar ik zocht medestanders om iets te doen tegen de Duitsers. In dat oorlogsjaar werkte ik via de Gemeentelijke Arbeidsreserve bij de tram. Op 24 februari 1941 ’s avonds was er een vergadering op de Noordermarkt waar besproken is te gaan staken. ’s Ochtends vroeg op 25 februari, nog voor de aanvang van de werkdag van de trambestuurders, spraken de CPN-leden al het trampersoneel toe in de verschillende remises en werd meteen overgegaan tot de staking. Uit protest tegen de anti- Joodse maatregelen besloten we die dag niet uit te rijden. Zo raakte ik eigenlijk vanzelf betrokken bij het verzet. Er moest iets gebeuren en aan de gevolgen van onze staking dacht ik toen nog niet.
Na enen werd de demonstratie van stakers en Amsterdammers op de Noorder- en Westermarkt uiteengedreven door de Nederlandse politie. Honderdvijftig stakers werden opgepakt en naar het Huis van Bewaring in het Lloydhotel gebracht. Ongeveer honderd stakers zijn na een paar dagen weer vrijgelaten, maar er zijn 22 stakers opgepakt en die kregen een proces in september. Begin maart werd een aantal organisatoren gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. Later werden nog 19 organisatoren opgepakt en die zijn op 19 november 1942 gefusilleerd in Soesterberg. Tot in de middag van de 26 februari reden de trams niet. De staking sloeg vanuit Amsterdam over naar de hele regio en legde het openbare leven lam. De Februaristaking was op dat moment uniek in Europa als collectieve actie van de bevolking tegen de bezetter. Ja, ik zou zo weer opnieuw meedoen; we hebben die Duitsers toen een rake klap gegeven! Tien maanden lang gingen we gebukt onder het juk van de bezetter en op die stakingsdag straalden onze ogen weer. Als je zo’n staking meemaakt, krijg je het vertrouwen weer terug in de mensen. Het volk was solidair met de Joodse bevolking en daar ben ik nog steeds trots op.”

Harry Verheij, 1936. Foto: familiealbum Harry Verheij.

Ze halen onze mensen weg, pikken we dat?

Mien ten Dam-Pooters, oud-medewerkster naaiatelier (1917): “Mijn vader was eigenaar van café De Vriendschap op de Nieuwmarkt in de gezellige Jodenbuurt. Mijn twee broers, vier zussen en ik zaten bij de communistische jeugdbond De Zaaier. We schilderden ‘Fascisme is moord’ op de muren en raakten in de oorlog actief betrokken bij het verzet. Ik werkte als japonnennaaister in het atelier van Doyes en Van Cuijk in de Sint Willibrordusstraat. Er werkten ongeveer tachtig vrouwen. Mijn vader had gezien hoe ze de eerste razzia hielden. Diezelfde avond kwam hij bij mij en mijn man langs en vertelde huilend dat de Joodse jongemannen allemaal op het plein werden verzameld, op hun hurken moesten gaan zitten en werden weggevoerd. Ik had hem nog nooit zien huilen. Er moest iets tegen gedaan worden. Mijn contactpersoon Jan Vlietman vertelde me dat we de volgende dag zouden staken en dat ik ‘s morgens vroeg op het Nassauplein de pamfletten zou krijgen. Ik stopte ze onder mijn jas alsof ik zwanger was en verspreidde ze in de Nassaubuurt. Met een vriend had ik afgesproken dat ik op mijn werk door het raam naar hem zou uitkijken. Op zijn teken van ja knikken moest ik het naaiatelier platleggen. Na zijn teken zei ik: “Dames, ze halen onze mensen weg! Pikken we dat?” En toen riep vrijwel het hele atelier: “Nee!” Iedereen legde zijn werk neer en liep mee naar buiten, zelfs onze cheffin. Een Joods meisje, dat verkering had met een Duitse soldaat, ging niet mee. We liepen allemaal naar de Noordermarkt. De hele stad staakte! Onderweg deelden we pamfletten uit met de oproep om te staken. We zeiden tijdens het lopen: “Noordermarkt, Noordermarkt” en iedereen liep meteen mee. Jan Vlietman sprak ons toe. Na afloop gingen we weer aan het werk. Mijn cheffin en ik moesten bij de directieleden Van Doyes en Van Cuijk komen. Tot onze opluchting vonden zij het stiekem wel een goede daad, maar zij waren ook bang dat deze actie hun de kop zou kosten. Ik zou zo opnieuw staken om de fascisten te laten zien dat we allemaal ménsen zijn in plaats van onkruid zoals toen bepaalde bevolkingsgroepen werden genoemd.”

Mien ten Dam-Pooters, 1944. Foto: familiealbum Mien ten Dam_Pooters.

Er bestaat niets ergers dan rassenwaanzin!

Riek Milikowski-de Raat - schilderes, tekenares (1918):“Reeds voor de oorlog was ik actief bij de Internationale Rode Hulp (I.R.H), een organisatie die zich onder meer bezighield met de opvang en onderduik van politieke gevangenen uit Duitsland die naar Nederland vluchtten. Ook ons gezin hielp Mien ten Dam-Pooters, 1944 en 2012 hieraan mee. Wij woonden met 7 personen in Amsterdam-West. Weliswaar te klein om mensen bij ons te laten slapen, maar zij konden wel met ons mee-eten en ook zochten we voor hen naar onderduikadressen. Mijn eerste man, Anton Winterink, had ik leren kennen via deze organisatie. Op zondagochtend 23 februari 1941 maakten we een wandelingetje door de stad en zagen toevallig hoe de razzia begon. Vanaf het Rembrandtplein werden door de Duitse politie Joodse mannen opgejaagd over de Blauwbrug. Zij renden voor hun leven. De bewoners stonden van achter hun ramen te gluren en wij riepen ze toe: “Doe open, doe open!”, zodat de opgejaagde Joden nog zouden kunnen ontsnappen, maar ze deden hun deuren niet open! Geschokt keerden we naar huis terug. Via mijn verbindingsman, Wouter Kalf, kreeg ik de dag daarop een stapel manifesten met de oproep voor de staking: ‘Staakt!, Staakt!, Staakt!’ er op. Zoals gewoonlijk zaten we deze ‘s avonds met het hele gezin aan tafel te vouwen. De volgende dag stonden mijn broer Jan en ik voor dag en dauw op. Jan deelde de pamfletten uit bij de ingang van de Markthallen en de Reinigingsdienst. Ik ging op de fiets en gaf alle fietsers het pamflet.

Riek Milikowski-De Raat, 1939 en 2012. Foto: familiealbum Riek Milikowski-De Raat.

Voor mij viel er overigens niet veel te staken, want ik werkte in de huishouding bij de familie Gemmeke op de Nieuwendijk. De verzetsacties deed ik voor en na mijn werk. De volgende dag kon ik door een steeg zien dat er op het Damrak geen tram meer reed en zag ik ook de onrust op straat. Meer heb ik die dag van de staking niet gemerkt. Als ik nu weer in eenzelfde situatie zou verkeren zou ik opnieuw zo handelen: Er bestaat niets ergers dan rassenwaanzin! Ik houd mijn hart vast voor de toekomst en spoor de mensen in mijn schilderijen en tekeningen aan tot nadenken. Deze tijd doet me sterk denken aan de crisis van voor de oorlog. Mensen beginnen nog steeds minderheden de schuld te geven. Er is maar een kleine groep die het ziet, maar de meeste mensen lopen op dit punt nog net zo onbezorgd over de wereld als toen.”

Riek Milikowski-De Raat, stilleven “Februari-staking herdenking” I-III, olieverf op linnen 1980-1999, De rode tulp symboliseert het verzet, de trompetnarcis als Davidster symboliseert de Jodenvervolging, de sneeuwklokjes in het groene klimopblad staan voor het nieuwe leven na de verschrikkingen van de oorlog.
Foto: Ellen Lock.
De staking wordt jaarlijks op 25 februari herdacht bij her standbeeld “De Dokwerker” van beeldhouwer Mari Andriessen op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam. De herdenking staat in het teken van de blijvende strijd tegen fascisme en racisme.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak, Maart 2012