Een brug slaan naar heden en toekomst

Voor oud-verzetsman Harry Verheij is herdenken vooral vooruitkijken

In het Bos der Onverzettelijken in de Verzetswijk in Almere zijn de bomen inmiddels al een aantal jaren oud. Toen ze in 1992 werden geplant waren het nog jonge scheuten, nu zijn het sterke bomen, met een lang leven in het verschiet. De onverzettelijken naar wie het bos is vernoemd zijn de gefusilleerde verzetsdeelnemers uit de Tweede Wereldoorlog. Het bos houdt zo de herinnering levend aan hen die de strijd tegen onderdrukking en voor vrijheid met de dood moesten bekopen. Geestelijk vader van het bos is Harry Verheij, zelf oud-verzetsman, voor wie de woorden solidariteit, vrijheid en democratie nog steeds een actuele betekenis hebben.

"Er staan in het bos 2133 bomen, evenveel bomen als er verzetsmensen in de oorlog zijn gefusilleerd. Verder staan er langs de paden in het bos kleine paddenstoelen met informatie over de verzetsgroepen die destijds actief waren. Ik wilde een monument creëren dat het verleden herdenkt en tegelijkertijd naar de toekomst verwijst. Stilstaan bij het verleden moeten we niet alleen doen om te herdenken wat er in een bepaalde periode, zoals in de oorlog, is gebeurd. We moeten ook herdenken om de ideeën waar het toen om ging levend te houden. Het bos staat niet voor niets in het nieuwe, drooggelegde land. Het is een symbool voor de toekomst en tegelijkertijd een bijdrage aan de kwaliteit van het leven nu. Het Bos der Onverzettelijken is een levend monument. Geschiedenis is voor veel mensen iets ongrijpbaars. Zelfs de Tweede Wereldoorlog zegt veel jonge mensen weinig. Als je geen oorlog hebt meegemaakt is het ook moeilijk om je voor te stellen wat het is en waartoe het kan leiden. Dat vrijheid en democratie niet vanzelfsprekend zijn kan je alleen leren uit de geschiedenis. Daarin zit ook de taak van herdenken. Niet alleen het verleden herdenken, maar een brug slaan naar het heden en de toekomst.”

Maatschappelijke bewustwording

Harry Verheij komt uit een Amsterdams SDAP-gezin. “Ik ben in 1917 geboren in de Pijp. Mijn vader werkte bij de posterijen en vervulde enkele kleine functies in de vakbeweging. De solidariteit van een arbeidersbuurt kreeg ik met de paplepel ingegoten. Thuis werd veel gelezen, dat was belangrijk in je opvoeding en voor je maatschappelijke bewustwording.

Harry Verheij.

Zo hadden we Het Volk, de VARA-gids, de Proletarische Vrouw en boeken van de Arbeiderspers. We waren ook lid van de openbare bibliotheek. In mijn jeugd las ik boeken van A. den Doolaard, A.M. de Jong en John Steinbeck, auteurs met een maatschappelijke boodschap. De verhalen van Karl May over de strijd van de onderdrukte indianen spraken mij ook aan. Daarnaast vond ik de boeken van Jules Verne interessant, omdat die een beeld gaven van de toekomstige mogelijkheden van de techniek. Op de ambachtsschool kreeg ik een opleiding als automonteur. Dat was voor die tijd een geavanceerd technisch beroep, want zoveel auto’s reden er in die dagen nog niet. Tijdens mijn diensttijd in 1937 was ik chauffeur."

Oorlog

"In 1939 werd ik opgeroepen voor de mobilisatie. Ik kwam terecht bij de artillerie en reed bij de munitieaanvoer. We hadden toen nog de hoop en de misschien wat naïeve verwachting dat Nederland opnieuw buiten de oorlog zou kunnen blijven. In de meidagen van 1940 werden we echter wreed uit die droom gewekt. Mijn eenheid was gelegerd achter de Grebbelinie. Op 13 mei 1940 moesten we ons terugtrekken naar Utrecht. Op 14 mei zagen we vanaf de Lek bij Vianen in de verte de rookpluimen van het gebombardeerde, brandende Rotterdam. We hadden er op dat moment natuurlijk geen idee van wat zich daar had afgespeeld. Uiteindelijk hebben we drie weken in krijgsgevangenschap doorgebracht. Terug in Amsterdam was ik verwonderd omdat alles zo gewoon bleek door te gaan. Een gevoel van teleurstelling beving me toen wel. Later begreep je dat beter, namelijk dat de schok van de bezetting nog moest worden verwerkt. Ik was al sinds 1938, dus van voor de mobilisatie, opgenomen in de Gemeentelijke Arbeids Reserve, waaruit de gemeentebedrijven hun personeel betrokken. Vanuit het gevoel van ‘Je moet toch iets doen tegen die Duitsers!’ ging ik op zoek naar mensen die dat ook vonden. Zo kwam ik in contact met communisten en via met de tramgroep van de CPN. Bij overheidsbedrijven waren de communisten al illegaal georganiseerd door het jarenlang heersende ambtenarenverbod. Het ging niet gemakkelijk, ze waren heel voorzichtig met het toelaten van nieuwe contacten. Door de illegaliteit was de CPN in staat de staking tegen de Jodenvervolging te organiseren. Ook ben ik zelf betrokken geweest bij het eerste nummer van De Waarheid van 23 november 1940. Uit die tijd stamt ook mijn schuilnaam ‘Harry’, want ‘Arie’ was mijn echte voornaam.”

Februaristaking

"In die tijd kwamen ook de eerste anti-joodse maatregelen. Joden mochten niet meer in overheidsdienst werken en de Ariërverklaring werd ingevoerd. Begin 1941 nam de spanning in Amsterdam toe. Provocaties in joodse buurten door NSB’ers en WA-ers leidden tot vechtpartijen, waarop de joodse wijk werd afgesloten. Na een nieuwe confrontatie werden ruim 400 joden opgepakt en als gijzelaar afgevoerd. Die razzia maakte diepe indruk op ons. Dit konden we niet over onze kant laten gaan, vonden we. Op 25 februari 1941 brak de staking uit. ´s Ochtends vroeg, in de personeelstram, bespraken we de toestand en wat de joden was overkomen. In de remise werd vervolgens het verzet georganiseerd. We besloten uit protest tegen de anti-joodse maatregelen niet uit te rijden. Zo kwam ik bij het verzet, dat ging eigenlijk vanzelf. Over de mogelijke consequenties dacht je eenvoudig niet na. Er moest iets gebeuren! Zoals bekend sloeg de staking over naar de regio en legde het openbare leven voor een groot gedeelte lam. Na de staking joegen de Duitsers intensief op de organisatoren. Drieëntwintig werden er geëxecuteerd, tweeëntwintig kregen een lange gevangenisstraf. De Februaristaking was uniek als collectieve actie tegen de bezetter, met solidariteit als uitgangspunt. Dat is een ervaring die je nooit vergeet."

Illegaliteit

"De Februaristaking heeft mijn leven veranderd. Ik ging in de illegaliteit en kreeg een andere naam en vervalste papieren. Ik verzorgde onder andere de verspreiding van De Waarheid. Dat was aan precieze regels gebonden, om zo weinig mogelijk op te vallen. Het ging helaas niet altijd goed. Sommigen werden laks en brachten zichzelf en anderen in gevaar, met alle gevolgen van dien.

Je moest vreselijk goed opletten wat je deed. In de illegaliteit leerde ik mijn vrouw kennen. Uiteindelijk kwam ik in de stadsleiding van de CPN en daarna werd ik instructeur voor het verzet in Zuid-Holland. Op de fiets of lopend bezocht ik verzetsgroepen in verschillende plaatsen. Je kon natuurlijk niets verdachts meenemen en moest een goed verhaal paraat hebben, want je kon overal en altijd worden aangehouden. In de hongerwinter met een lege maag op pad was soms niet makkelijk, maar je deed het, daar dacht je verder niet bij na. Eind 1944 waren mijn vrouw en ik in Rotterdam toen daar de grote razzia plaatsvond waarbij meer dan 50.000 mannen werden opgepakt. Ik heb me toen achter een geheim luik in een kast kunnen verstoppen terwijl mijn vrouw de Duitsers op afstand wist te houden.”

Na de oorlog

"Ik werd na de oorlog gevraagd om zitting te nemen in het partijbestuur van de CPN, maar ik wilde op dat moment de politiek niet in. Wel bleef ik actief in de partij. De strijd van de gevallenen moest toch worden voortgezet. De CPN kwam toen met tien zetels in de Tweede Kamer, het hoogste aantal zetels ooit. Uiteindelijk ben ik toch secretaris van het partijbestuur geworden. Het waren intensieve jaren. Solidariteit en vrede waren onze uitgangspunten. Onze drijfveer was ‘Met elkaar voor elkaar’. Door de Koude Oorlog kregen we het een stuk moeilijker en daalde onze aanhang. Zelf bleven we een groot vertrouwen houden in de Sovjet Unie. Ze zijn daar toch net zo als wij, met dezelfde idealen, dachten we. Het dieptepunt kwam met de Russische inval in Hongarije in 1956. Dat was natuurlijk een grote klap. We begrepen het ook niet. Anticommunisme vierde hierna hoogtij en het kantoor van De Waarheid werd bestormd. We kregen zelfs heel lang geen paspoort omdat we niet als goede Nederlanders werden beschouwd, wij die in de illegaliteit voor ons land ons leven op het spel hadden gezet! Later ben ik een paar keer in Moskou geweest, toen zag je wel dat het een heel ander land was dan Nederland. In Amsterdam bleef de CPN toch sterk en in 1966 werd ik voor de CPN wethouder in Amsterdam. In mijn portefeuille zaten volksgezondheid, sport, jeugdzaken en milieu. Ik ben twaalf jaar wethouder geweest. Tussen 1973 en 1978 was ik ook locoburgemeester.”

Indisch monument

“Vanuit mijn verzetsachtergrond werd ik later gevraagd als bestuurslid van de Stichting 1940-1945. Daardoor kon ik ook weer iets doen voor oud-verzetsstrijders. Vervolgens heb ik een aantal jaren deel uitgemaakt van de Uitkeringsraad. Door het werk voor de Wuv ben ik me toen gaan verdiepen in andere aspecten van de Tweede Wereldoorlog. Naast het leed dat de joodse Nederlanders hebben ondergaan, werd ik me bewust van wat de Indische Nederlanders hebben meegemaakt. Dat was een groep waarvoor nog niet veel gedaan was, vond ik, en die het hier niet altijd gemakkelijk had. Het waren Nederlanders, met recht op erkenning van hun eigen oorlogsleed. Zo was er geen gemeenschappelijke plaats waar de Indische Nederlanders hun eigen oorlog konden herdenken. Ik heb vervolgens in 1985 het initiatief genomen tot de oprichting van het Indisch monument in Den Haag. Onder de hoede van het voormalige ministerie van WVC en in samenwerking met de Indische gemeenschap is dat monument tot stand gekomen. In 1988 is het door Koningin Beatrix onthuld.”

Vrijheid en democratie

"Op 4 mei gaan we altijd naar de herdenking op de Dam. Bij herdenken is en blijft het onze taak om vrijheid en democratie in stand te houden en te versterken. Dat gaat niet vanzelf, daar moet je iets voor doen. Het moet ook gebeuren met alle inwoners van dit land, Nederlanders, Surinamers, Turken, Marokkanen en alle anderen. Je moet als maatschappij duidelijk maken dat er een gemeenschappelijk belang is, met begrip voor onderlinge verschillen. We moeten nog steeds keuzes maken tussen goed en kwaad. De slachtoffers van toen zijn onvoltooide levens. Door nu actief te zijn zetten we de strijd van die onvoltooide levens voort. Als je dat niet doet is hun strijd voor niets geweest. Nu actief zijn is tegelijk herdenken.”

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, juni 2005.