Van verzetskoerierster tot Eerste Kamerlid

In gesprek met verzetskoerierster Hannie van Leeuwen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Hannie van Leeuwen (inmiddels 77 jaar) verzetskoerierster. Zij bezorgde van haar 16e tot haar 19e op de fiets pakjes met onbekende inhoud tussen Den Haag, Delft en Rotterdam. Direct na de oorlog werd zij vanwege haar verzetsverleden tot secretaresse benoemd bij het bestuur van de net opgerichte Stichting 1940-1945. In 1966 werd zij Tweede Kamerlid voor de Anti-Revolutionaire Partij en later voor het CDA. Op dit moment is Hannie van Leeuwen vice-voorzitter van de CDA-fractie in de Eerste Kamer. Wat drijft haar tot zo’n buitengewoon actief bestaan?

Hannie van Leeuwen.
Foto: Ellen Lock.

Koerierster

“Op 18 januari 1926 ben ik geboren in Delft. Ik kom uit een eenvoudig gereformeerd gezin. Mijn vader was onderwijzer. Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Delft. Toen ik veertien jaar was, brak de oorlog uit. Rotterdam werd gebombardeerd en vanuit Delft zagen wij de dreigende rookwolken. Mijn vader was een vaderlandslievende ‘Oranjeman’ en trok er onmiddellijk op uit om verzet te plegen. Wij woonden in de wijk de Wippolder. Op de tweede oorlogsdag is mijn moeder met haar vier kinderen geëvacueerd naar vrienden op de Markt. Ik zal nooit vergeten hoe we daar bij de capitulatie voor de laatste keer het Wilhelmus zongen. Je had het gevoel dat er een grote ramp plaatsvond. Een week later drong de volle omvang ervan pas tot mij door toen leraren met tranen in de ogen vertelden dat ons land bezet was. Na een week keerden wij weer terug naar ons huis in de Wippolder. Op een dag kwam er een verzetsman bij ons thuis die mijn vader vroeg om een koerierster voor de lijn Den Haag-Delft- Rotterdam. ‘Dan hoef je niet lang te zoeken, dat zal mijn dochter Hannie wel doen,’ antwoordde mijn vader. Als eerste actie moest ik met een pakket met onbekende inhoud vastgebonden op mijn buik onder mijn kleding naar de Heemraadsingel in Rotterdam fietsen. Op een leeftijd dat mijn vriendinnen doorleerden was ik koerierster. Je sprak er met niemand over, want je kon niemand vertrouwen.”

Bijna gesnapt

“Tijdens deze periode zat ik iedere dag in spanning. Het was altijd maar afwachten of het zou lukken om het pakket ongemerkt te bezorgen. Ik ben drie keer bijna gesnapt. Het touw van een pakket op mijn buik brak een keer, net toen het juist wemelde van de moffen bij ons in de straat. Echt bang was ik toen ik eens na spertijd werd aangehouden, maar omdat ik mijn pakket al had bezorgd, vonden ze niets. Als ik mijn missie had volbracht kocht ik vaak druiven die langs mijn route werden verkocht en die troffen ze toen aan. Ze hebben mij een nacht vastgehouden en niets uit mij gekregen. Uiteindelijk geloofden ze dat ik op zoek was naar voedsel voor mijn familie. Die druiven zijn mijn redding geweest. Vanwege de lange fietstochten was ik altijd vel over been. Ze waren zo onder de indruk dat ik zelfs nog een boterham van ze meekreeg.
Een ander angstig moment was dat ik een keer ’s avonds met spullen thuiskwam. Mijn moeder schrok van mijn onverwachtse komst en sloeg per ongeluk een pan kokende suikerbieten van de kachel over mijn benen. Ik was derdegraads verbrand en gilde het uit. Onze huisarts was lid van de Kulturkammer en dus fout, maar er was geen andere arts. Dus moesten we voor zijn komst alle spullen verstoppen. Toen de huisarts bij ons was gearriveerd viel er een bom dichtbij ons huis. Op onze vlucht naar buiten schreeuwde ik: ‘We moeten de spullen nog in veiligheid brengen!’ De dokter hoorde dit ook. Sindsdien zaten we in spanning of hij ons zou verraden, maar dat heeft hij niet gedaan. Ik heb jarenlang nachtmerries gehad over de momenten dat het maar net goed ging.”

Je sprak er niet over

“Bij de bevrijding ben ik met mijn vader op de Markt gaan hossen. Drie dagen na de bevrijding werd ik door mijn verzetsvrienden naar Scheveningen geroepen. Zij vroegen mij voor het Bureau Nationale Veiligheid te komen werken. Mijn broer werkte er ook en ik werd ingezet om Engelse documenten van het Englandspiel te vertalen in het Nederlands. Tijdens de oorlog had ik M.O.- Engels gestudeerd. We spraken als familie niet over onze verzetsactiviteiten. Pas veel later, toen mijn vader als negentigjarige in een verzorgingshuis zat, hebben hij en ik een aantal gesprekken over de oorlog kunnen voeren. Je had het er ook met anderen niet over, omdat Nederlanders zich na de oorlog maar moeilijk konden verplaatsen in verzetsstrijders. Het was toch echt niet zo dat de Nederlandse samenleving in die tijd zo’n hoge pet op had van verzetsstrijders. We werden vaak avonturiers genoemd. Daarom vind ik nu de herdenkingen soms zo onwerkelijk. Ik herdenk liever alleen dan in de mensenmassa op de Dam.”

Verdringen

“Later werd ik vanwege mijn verzetsachtergrond tot secretaresse benoemd bij het bestuur van de Stichting 1940-1945 in Delft. Ik maakte onder andere verslagen van de verhalen van de omstandigheden van verzetsslachtoffers. Om dit werk beter te kunnen doen ging ik in mijn avonduren maatschappelijk werk studeren. Op die manier hoorde ik jarenlang veel oorlogsleed aan. Van al die oorlogsbelevenissen van mijzelf en anderen sliep ik slecht. Zodoende ben ik ook gaan behoren tot de generatie die de oorlogservaringen aan het verdringen ging. Waarschijnlijk had ik te jong teveel narigheid gezien en gehoord. Mijn verzetsvrienden adviseerden mij: ‘Je hebt nog een heel leven voor je. Zet je nu maar in voor andere dingen.’ Vervolgens heb ik me op een hele reeks activiteiten gestort. Ik was actief in de Anti-Revolutionaire Partij en in het vrijwilligerswerk. Ik stond bekend als iemand die heel nauwgezet werkte omdat ik in het verzet een bijna militaire wijze van werken gewend was geweest. Alles stipt op tijd afleveren en je werk onder alle omstandigheden goed doen. Vanaf 1966 was ik lid van de Tweede Kamer voor de Anti-Revolutionaire Partij (later opgegaan in het CDA). Voor de verzetslieden was inmiddels een goede pensioenregeling getroffen via de Stichting 1940-1945. Alle andere oorlogsslachtoffers werden door de politici toentertijd eigenlijk over het hoofd gezien. Ik heb alle kamerstukken over oorlogsgetroffenen wel goed bekeken, maar ik heb anderen ervoor laten vechten. Ik was bang dat ik er te emotioneel bij betrokken zou raken. Gelukkig is het uiteindelijk toch redelijk voor elkaar gekomen. Nu was het ook ontzettend moeilijk om de juiste normen te stellen, want eigenlijk was de hele bevolking getroffen; was het niet je huis dat platgebombardeerd was, dan was het wel dat je blijvend letsel had van hongeroedeem.”

Hannie van Leeuwen.
Foto: Ellen Lock.

‘Straaljager Hannie’

“Mijn oorlogsverleden heeft bijgedragen tot mijn politieke keuzes. Ik heb bewust gestreden voor vrijheid en democratie. We leven in een vrij land en dat moeten we respecteren. De defensiespecialist van de fractie kwam onverwachts te overlijden en de partij wees mij vanwege mijn verzetservaring aan als zijn opvolger. Daarnaast vond men ook mijn insteek goed, want ik was van mening dat de Nederlandse bevolking pal achter de krijgsmacht hoorde te staan. Voor en na de oorlog had je de pacifistische beweging van het gebroken geweertje. Ik heb me altijd fel verzet tegen dit idee van ‘weg met wapens’, want in feite hadden we in 1940 niets om mee te vechten. We moesten als het ware met onze blote handen tegen de moffen vechten en met verouderde mitrailleurs. Onze jongens hebben gevochten als leeuwen. Een land hoort geen oorlog te maken, maar je moet wel zorgen dat je goed bewapend bent tegen een mogelijke vijand.
Die hele zomer heb ik me goed in het onderwerp ingelezen en toen mij na het zomerreces het vuur aan de schenen werd gelegd in de Tweede Kamer door de Partij van de Arbeid en de VVD, kon ik alle interrupties pareren. In die tijd stelde het kabinet de Tweede Kamer voor om F16-straaljagers aan te schaffen. Vanwege mijn instemming met dit voorstel en mijn eeuwige haast in de wandelgangen kreeg ik de bijnaam ‘Straaljager Hannie’. Met de F-16’s hebben wij een goede bijdrage kunnen leveren aan de NAVO-luchtmacht.”

Opkomen voor de zwakkeren

“Naast dit militaire ‘verzet’ ben ik ook iemand van het ‘sociale verzet’. Ik vind dat juist het CDA een sociale partij moet zijn die opkomt voor mensen aan de onderkant van de samenleving. Omdat ik naast de politiek ook allerlei nevenfuncties vervul in besturen en vrijwilligersorganisaties kijk ik vaak vanuit diverse perspectieven naar bepaalde onderwerpen. Binnen het CDA was er ook een liberale beweging. In 1978 werd deze beweging mij te sterk en ben ik uit de politiek gestapt. Acht jaar geleden heeft de partij mij teruggevraagd om het CDA weer een sociaal gezicht te geven. Toen heb ik gezegd: “Ik ben het nog met een heleboel zaken niet eens, maar met weglopen schiet je niets op. Ik wil me wel weer inzetten voor het CDA, maar ik zal wel blijven zeggen waar ik voor sta.” En daar heb ik tot op heden alle ruimte voor gekregen. Er zijn nog genoeg onderwerpen waar ik graag mijn tanden in wil zetten, zoals een betere zorg en een rechtvaardige WAO. Ik zal altijd blijven opkomen voor de werkelijk zwakkeren in onze samenleving.”

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak September 2003