'Waar we ook zijn, we bezoeken altijd musea, sjoels en stadions!'

In gesprek met Frits Barend

Frits Barend (57) is journalist en programmamaker. Samen met zijn beste vriend Henk van Dorp presenteert hij bij RTL 4 het actualiteitenprogramma ‘Barend en Van Dorp’. Onlangs werd hij door de organisatie van de eerste ‘Nooit meer Auschwitz-lezing’ gevraagd de Amerikaanse Holocaustdeskundige professor Raul Hilberg te interviewen. In het kader hiervan een interview met Frits Barend.

Frits Barend. Foto: NOB-foto. Foto: NOB-foto.

Mijn broer ‘Bertje de Vries’

Frits Barend vertelt: “Ik ben geboren op 17 februari 1947 in Amsterdam in een joods gezin dat de oorlog heeft overleefd. Mijn ouders zaten samen met mijn oudere broer ondergedoken in Friesland. Mijn broer is geboren in 1942 en in Het Joodsche Weekblad van 2 oktober 1942 staat: ‘Geboren Abraham Philip, zoon van Ph. Barend en B. Barend van der Kar.’ De onderduikouders in Friesland, waar mijn ouders en mijn broer ondergedoken waren, heetten Jelle en Jeltje de Vries en mijn broertje werd in de oorlog dus Bertje de Vries genoemd. Zijn schuilnaam werd via het verzet in hun trouwboekje bijgeschreven en is daar ook altijd in blijven staan. Sindsdien heet mijn broer ‘Bert’.”

Denk vrij

“Mijn vader komt uit een rijk textielgeslacht. Hij werkte voor en na de oorlog voor de grote joodse textielfirma Alex Meijer. We hadden twee auto’s voor de deur staan en we gingen twee keer per jaar op vakantie. In 1953 besloot mijn vader ons gezin te verlaten. Ik heb hem daarna nauwelijks meer gezien. Ik ben door mijn moeder en door mijn broer opgevoed. Mijn moeder moest van de ene op de andere dag gaan werken omdat mijn vader geen alimentatie betaalde. Als zesjarige jongen heb ik daar weinig van gemerkt, kennelijk hechtte ik weinig waarde aan materie. We kwamen van gigantische rijkdom en werden opeens straatarm. Mijn moeder heeft mij zeer vrij gelaten en ik speelde uren  op straat waar God noch gebod gold! Mijn moeder ging bij Luxor Plastics NV/ Gebr. Wezlar in Amsterdam werken en wij hielpen haar ’s avonds met bonnen sorteren. Op vrijdagavond aten we bij mijn grootouders van moeders kant de traditionele kippensoep. Ik wist dat ik joods was, maar ik ben zeer a-religieus opgevoed. Mijn moeder leerde ons onafhankelijk en vrij te denken. Ze zei altijd: ‘Je moet ervoor zorgen dat je nooit dankjewel moet zeggen in het leven!’ Mijn moeder was een sterke onafhankelijke vrouw. Ze heeft haar leven volledig opgeofferd voor mijn broer en mij en daar voel ik me achteraf wel schuldig over.”

Sport in de oorlog

“Blijkbaar was ik een goede leerling want ik kreeg een gymnasiumadvies. Mijn moeder vond dat aanvankelijk niets, want het gymnasium duurde weer een jaar langer dan de HBS en hoe eerder ik kon gaan werken hoe beter. Toen ik politicologie ging studeren en dit niet afmaakte omdat ik fulltime voor de journalistiek koos, was ze teleurgesteld dat ik geen doctorandus voor mijn naam had staan. Tijdens mijn studie ging ik op zondag bij de sportredactie van Het Parool werken. In die tijd ontmoette ik Henk van Dorp, die toen net drie weken was begonnen met zijn radioprogramma ‘Sportief zijn, beter worden’ voor de toenmalige zeepiratenzender Radio Veronica. Ik ben hem daarbij fulltime gaan helpen en tot onze grote verbazing werd het programma razend populair, waarbij we zelfs Willem Duys beconcurreerden. Er luisterden één miljoen mensen, maar dat realiseerden we ons niet. In 1971 zijn we samen overgestapt naar Vrij Nederland waar we de wekelijkse sportpagina verzorgden. In 1978 werden we een keer drie maanden vrijgesteld om twee sportbijlagen te maken over voetballen en wielrennen in de oorlog, onderwerpen waar mijn interesse al langere tijd naar was uitgegaan.”

Frits Barend met zijn beste vriend Henk van Dorp. Foto: Roland J. Reinders. Foto: Roland J. Reinders.

Yad Vashem

“Van de Barend-kant hebben alleen mijn vader, mijn broer en mijn tante (een zus van mijn grootvader) het overleefd. Tot mijn grote schrik kwam ik in Yad Vashem een lijst met een paar pagina’s Barenden uit Nederland tegen die allemaal zijn vermoord. Sonja Barend en ik hebben een gemeenschappelijke voorvader uit 1789, echt joods proletariaat, van beroep sjouwer. Haar vader en al onze ooms, tantes, neven en nichten zijn vermoord. Ik kan vrij goed oorlogsboeken lezen en oorlogsfilms zien, maar het zien van die namen bracht me flink van de kaart. In het boek ‘In Memoriam’, dat de namen bevat van de ruim honderdduizend joodse oorlogsslachtoffers die uit Nederland werden gedeporteerd en van wie geen graf bekend is, staat dat mijn grootvader Abraham Mozes Barend  op 31 maart 1943 is vermoord in Seibersdorf en mijn grootmoeder Eva Barend-Carels op 10 september 1942 in Auschwitz. Ik heb mijn grootouders nooit gekend. Ze zijn vermoord en dat is nooit te accepteren. Ik word altijd erg boos wanneer mensen de Duitse bezetting met ander gebeurtenissen in de geschiedenis proberen te vergelijken, want iedere vergelijking gaat mank! Een paar jaar later heb ik in Yad Vashem een hele emotionele dag meegemaakt met Johan Cruijff. Een neef van hem trouwde heel orthodox in Jeruzalem. Mijn vrouw en ik waren ook uitgenodigd. Ik zat naast Johan in de Grote Synagoge in Jeruzalem. ’s Avonds hebben we samen de ‘horrah’ gedanst. Het was een fantastisch huwelijk. Johan wilde de volgende ochtend met zijn vrouw naar Yad Vashem en vroeg of ik met hen meeging. Ik had het eigenlijk niet meer willen bezoeken, want het is toch heel zwaar. Toen hij dat aan me vroeg zei ik: ‘Goed, dan ga ik nog één keer met je mee.’ We gingen er op zondagmorgen om half tien naar binnen en we kwamen er om drie uur weer uit. Het raakte hem precies op de plek, waarvan ik dacht: ‘Zó zal het je raken!’ We hadden geen woorden nodig die dag. We hebben het er daarna ook nooit meer over gehad.”

Die Duitser is gestuurd

“Mijn grootmoeder van moederskant was een hele sterke vrouw. Zij had een niet-joodse grootmoeder van moeders kant en zij hoefde daardoor geen ster te dragen in de oorlog. De ouders van mijn moeder hebben regelmatig veel onderduikers gehad in de Molenbeekstraat in Amsterdam. Een buurvrouw vroeg eens op straat aan mijn tante, die toen vijftien jaar was: ‘Hoe is het met je zus?’ ‘Ze is even hier met mijn neefje,’ antwoordde mijn tante. Een half uur later stond de politie op de stoep: een Duitser en twee Nederlanders. Een Nederlander zei: ‘Er zitten joden verborgen in dit huis! We moeten het huis doorzoeken!’ Mijn vader en moeder waren in de verandakast gaan zitten en mijn broertje lag boven in zijn bedje. Toen heeft mijn grootmoeder gezegd: ‘Als jullie Nederlanders het wagen deze trap te betreden, dan schop ik jullie hoogstpersoonlijk de trap af. Die Duitser kan er niets aan doen, die is gestuurd, die mag doorlopen! Maar jullie hebben een keuze, en die zint mij niet! Je mag met me doen wat je wilt, maar je komt niet over deze drempel heen!’ De Duitser is naar boven gegaan, maakte de deur open van de kamer waar mijn broertje lag en moet hem recht in de ogen hebben gekeken. Vervolgens deed hij de deur weer dicht en zei: ‘Kein Mensch hier!’ De Nederlanders vroegen: ‘Heb je goed gekeken?’ De Duitser antwoordde: ‘Niemand in huis!’ Mijn moeder zei daarom altijd: ‘Het waren de Nederlanders die ons van huis hebben willen weghalen, niet de Duitsers.’ Zo denk ik dat er meer gewone Duitse jongens geweest moeten zijn, die het niet kwaad bedoelden. Daarom vind ik ‘De Tweeling’ van Tessa de Loo zo mooi, zowel het boek als de film.”

Hait en mem

“Mijn moeder is eind 1944 op haar onderduikadres in Oudega (Friesland) door pech opgepakt. Dit is zeer traumatisch geweest voor de onderduikouders Jelle en Jeltje de Vries. Ze heeft zich, gelaten, naar Westerbork laten brengen. Mijn vader en broer zijn ondergebracht bij de broer van Jelle in het naburige dorp Kolderwolde. Voor mijn broer zijn Jelle en Jeltje altijd ‘hait en mem’ gebleven. Ik heb het heel knap van mijn moeder gevonden dat ze mijn broer het contact met zijn onderduikouders ook na de oorlog zo gunde! Als het even kon sprong mijn broer op de trein naar Friesland. Bij de begrafenis van Jelle heb ik van de kansel in de Nederlands- hervormde kerk gesproken: ‘Die hele voorste rij hier met kinderen en kleinkinderen, zij hadden hier niet gezeten zonder Jelle en Jeltje de Vries. En ook na de oorlog zijn ze er altijd geweest voor ons gezin en bleven ze voor mijn broer hait en mem!’ Ze hebben er nooit een cent voor willen hebben. Mijn broer is nu bezig een Yad Vashem-onderscheiding voor hen aan te vragen. Ik vind het jammer dat ze die niet meer bij het leven hebben gehad. Vanwege het contact met zijn Friese onderduikfamilie spreekt mijn broer goed Fries en is hij al jaren seizoenkaarthouder bij voetbalclub Heerenveen. Het is een van de  weinige clubs waar nooit iets wordt geroepen over joden. Als je dat wel doet, word je persoonlijk door de voorzitter Riemer van der Velde van de tribune gehaald. Geen zwarte, geen jood, geen homo wordt daar gediscrimineerd en zo hoort het ook!”

Henk van Dorp en Frits Barend. Foto: Kippa. Foto: Kippa.

Nooit spreken over de oorlog

“Mijn moeder is in januari 1945 naar Westerbork gebracht. Ze wist toen al dat er geen treinen meer naar Auschwitz reden. Ze is uiteindelijk daar bevrijd. Met mij heeft ze nooit over de oorlog gesproken, maar mijn dochters Kim en Barbara zijn haar vragen gaan stellen en via hen heb ik weer het een en ander gehoord. Mijn moeder is naar ons toe heel nuchter over haar tijd in Westerbork gebleven. Ze zei alleen: ‘Lees elk boek, bekijk elke film, maar het haalt het niet bij de werkelijkheid!’
Er zijn veel kinderen met grote problemen uit de oorlog uitgekomen. Het lijkt wel of die mensen nog iedere dag oorlog moeten voeren, of ze vijanden zoeken en dat is voor de omgeving heel moeilijk om te begrijpen en om mee te leven. Als ze weer eens een keertje goed ruzie gemaakt hebben, dan is hun dag pas compleet. Mijn broer kwam elke vrijdagmiddag mijn moeder bezoeken, soms hadden ze zelfs wel een half uur ruzie. Toen ze overleden was in 1991 zei hij met tranen in zijn ogen: ‘Met wie moet ik nu ruzie maken? Onlangs overleed mijn moeders zuster en heeft ze ons veel dankbrieven aan mijn grootouders uit Westerbork nagelaten. Ze hadden vaak dezelfde toon en zijn in doodsangst geschreven: ‘Beste tante Fie en oom Philip, Ook de kinderen genieten van jullie voedselpakket. Ik vrees dat we elkaar nooit meer zullen zien...’ Ik word er kwaad en verdrietig tegelijk van als ik die verschrikkelijke brieven lees. Met die brieven wil mijn vrouw, samen met het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), nog iets gaan doen.”

Verbonden met het verleden

“Mijn vrouw Marijke is literatuurhistoricus en houdt zich vooral bezig met de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Haar promotie was een bijzondere dag voor ons. Toen ze acht maanden zwanger was van onze tweede dochter Barbara studeerde ze af. Alhoewel mijn vrouw geen joodse achtergrond heeft en ik niet religieus ben opgevoed, hebben we onze beide dochters wel kennis laten maken met de joodse traditie. Mijn dochters Kim en Barbara zijn allebei vrijwillig naar joodse les gegaan en hebben Hebreeuws geleerd. Ik was apetrots toen ze op hun twaalfde jaar Batmitswa werden. Als we op vrijdag met het hele gezin thuis eten, dan zeggen mijn dochters af en toe volgens de joodse traditie de ‘broche’ (de zegenspreuk over brood en wijn). De ouders en de zusters van Marijke hebben in Nederlands- Indië in jappenkampen gezeten. Haar vader is tewerkgesteld bij werkzaamheden die te vergelijken zijn met de aanleg van de Birmaspoorweg. Hij is vrij kort na de oorlog overleden. Marijke kon ook niet goed met haar moeder over het oorlogsverleden praten. Dat verklaart haar interesse voor Nederlands- Indië. We zijn toch allebei onlosmakelijk verbonden met het verleden. Waar we ook zijn in onze vakanties, we bezoeken altijd VOC-vestigingen, musea, sjoels (synagogen) en stadions. Ik heb altijd een keppeltje bij me.”

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Maart 2003