Oud worden met de oorlog

In gesprek met Freddy Begemann

In het onlangs verschenen boek ‘Oud worden met de oorlog’ wil Freddy Begemann aan zijn lezers duidelijk maken dat iedere oorlogsgetroffene een eigen geschiedenis en dus een eigen ‘uniek’ trauma heeft. Tijdens zijn interviews met oorlogsgetroffenen merkte hij dat het helend voor de getroffenen kan zijn als de omgeving zich openstelt voor hun verhalen. Als mensen ouder worden kunnen de oorlogsherinneringen zich plotseling weer in alle hevigheid aandienen. Herinneringen die goed opgeborgen leken te zijn, komen vaak in hevige dagdromen en nachtmerries weer naar boven. Begemann biedt in zijn nieuwste boek de naaste omgeving van oudere oorlogsgetroffenen suggesties om te leren omgaan met de klachten en de problemen die samenhangen met onverwerkte oorlogservaringen, zoals stemmingswisselingen, depressiviteit en slaapstoornissen.

Procedure of ritueel

Van 1981 tot 1996 werkte Freddy Begemann als wetenschappelijk onderzoeker bij de Stichting ICODO (Informatie- en Coördinatie-Orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen) te Utrecht. Momenteel is hij freelance onderzoeker. Begemann vertelt hoe hij bij het onderzoek voor oorlogsgetroffenen terecht is gekomen: “Eind jaren zestig studeerde ik andragologie. Ik interesseerde me van jongs af aan al voor verhalen en kon mij uiterst goed inleven in boeken en films. Tijdens een stage bij de kinderbescherming ontdekte ik dat mijn vermogen tot inleven en luisteren naar de verhalen van moeders en kinderen mij goed van pas kwam bij het werk in de hulpverlening.
Een docent van mij was indertijd bestuurslid bij de Stichting ICODO. In de jaren tachtig werd de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers voorbereid. Het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zou de burger-oorlogsslachtoffers materiële hulp gaan verlenen. Bij het ICODO wilde men daarop graag weten wat het voor oorlogsslachtoffers betekent als ze weer over de oorlog moeten gaan praten tegen een rapporteur. Vanaf dat moment werd ik bij het onderzoek betrokken en werd mij gevraagd onderzoek te doen naar ‘de immateriële aspecten van de wetsuitvoering voor burger-oorlogsgetroffenen’.
Ik ben geboren in 1942 en was alleen op de hoogte van de oorlog via de pocketboeken van Loe de Jong. De onderzoekscommissie wilde dat ik aan de ene kant zou gaan praten met burger-oorlogsgetroffenen en aan de andere kant met de wetsuitvoerders. Mijn eerste rapport naar aanleiding van een aantal voor mij nog altijd zeer indrukwekkende interviews met oorlogsgetroffenen noemde ik ‘Procedure of ritueel’. Voor de wetsuitvoerders is de totstandkoming van de uitkering voor burger-oorlogsslachtoffers een wettelijke procedure, met een medische keuring en een juridische beoordeling, maar de oorlogsgetroffene ervaart de toekenning van de uitkering als een ritueel, dat zijn erkenning als oorlogsgetroffene symboliseert.”

Erkenning

Aan de hand van zijn allereerste interview met een oorlogsgetroffene illustreert Begemann hoe belangrijk erkenning is; “Ik dacht bij mijn eerste interview: ‘Wat krijg ik straks allemaal te horen? Wordt dat niet heel erg eng? Kan ik dat wel aan en kan die man dat emotioneel wel aan? Het ligt natuurlijk allemaal erg gevoelig.’ Ik kende het werk van Bastiaans, maar nu moest ik zelf met een echt oorlogsslachtoffer gaan praten! En het lag ook inderdaad erg gevoelig, maar het was niet zo eng als ik het me had voorgesteld.
De man was net zo nerveus als ikzelf. Maar toen hij begon te vertellen voelde hij zich al meer op zijn gemak. Hij had als elfjarige jongen een artilleriebeschieting op een boerderij meegemaakt en daaraan een beschadigde arm overgehouden. Hij vertelde zijn verhaal over de artilleriebeschieting van de boerderij zo beeldend dat ik het als een film voor me zag. Hij stond met een evacué te praten en bij de explosie was die man op slag dood. Daarna liep hij de boerderij in, een lange gang door, tot hij in een kamer kwam waarvan de gevel was ingestort. Daar lag zijn moeder, dood. Plotseling stond alles in zijn leven op zijn kop en vanaf dat moment was álles anders. Het rare was dat hij helemaal niets vertelde over zijn arm. Hij vertelde het verhaal heel intens, toen het afgelopen was, was hij heel even stil. Daarna keek hij als het ware zelf ook als toeschouwer terug op zijn eigen verhaal en toen pas liet hij zijn emoties toe. Toen ging zijn levensverhaal verder, wat ik altijd bijna even boeiend vind als het oorlogsverhaal. De arm moest genezen, hij begon na de oorlog toch aan een opleiding en ontmoette zijn vrouw. Pas toen hij ouder werd kwamen de klachten. Hij had last van nachtmerries en concentratieverlies, hij zakte telkens weg als hij in een stoel ging zitten. Hij vond het vreselijk voor zijn vrouw dat hij telkens in slaap viel. Aan alle mogelijke hulpverleners vroeg hij: “Wat is er toch in vredesnaam met mij aan de hand?” Uiteindelijk hoorde zijn vrouw van de Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen. Zij belde deze stichting en vroeg: “Zouden de klachten van mijn man iets met de oorlog te maken kunnen hebben?” Zij kreeg als antwoord: “Ja, dat kan heel goed. Met dit verhaal moet u naar de huisarts!” Die erkenning in dat antwoord, daar moest hij ook om huilen terwijl hij dit vertelde. Ten eerste vond iemand hem voor het eerst geen aansteller, hem mankeerde écht iets. Ten tweede werd zijn klacht herkend, er waren duizenden mensen met diezelfde klachten. Alleen dat gegeven luchtte hem al geweldig op. Ten derde was er hulp mogelijk via de huisarts en ten vierde bestond er een wet die hem erkenning gaf.”
Begemann kwam al in dit eerste interview tot de ontdekking dat immateriële erkenning minstens even belangrijk is als materiële erkenning. ”De man dacht dat hij gek aan het worden was met zijn herbelevingen van de oorlog, de schaamte en de onmacht. De schaamte is het ergst, dat je denkt dat je een zwakkeling bent, dat het allemaal jouw schuld is dat je psychisch zo in de war bent. En daarom is die erkenning ook zo goed. Erkenning betekent voor een oorlogsgetroffene dat de samenleving voor je zal zorgen. Het is heel belangrijk dat zo langzamerhand iedereen in Nederland weet dat die oorlog heel serieus genomen moet worden. Daarom is het ook een grote verworvenheid dat we in Nederland wetten voor oorlogsgetroffenen hebben met een stelsel van uitkeringen en voorzieningen. De keerzijde daarvan is dat aan deze erkenning voor blijvend geestelijk of lichamelijk geïnvalideerde oorlogsgetroffenen een beoordelingsprocedure voorafgaat, die voor veel aanvragers belastend blijkt te zijn. Dat is de prijs die je voor zo’n stelsel betaalt.”

Verhalen vertellen

Tijdens het interviewen van oorlogsgetroffenen merkte Begemann dat het vertellen van de oorlogsverhalen hen goed deed. “Mensen proberen angstige herinneringen vaak weg te stoppen, maar dan herbeleven ze die angsten later in hun leven in de vorm van hevige nachtmerries. Er is sprake van een soort conflict bij een oorlogsgetroffene. Aan de ene kant heb je de herinneringen. Die kloppen als het ware iedere keer aan de deur. Dat is de kern van het verwerkingsproces. Aan de andere kant vinden oorlogsgetroffenen die herinneringen heel bedreigend. Dat is een kracht die de verwerking tegenhoudt. Die weerstand neemt af als de lichamelijke weerbaarheid achteruitgaat, zo rond het vijftigste levensjaar. Het is juist de kunst om je herinneringen de baas te blijven en ze toe te laten wanneer jij dat wilt. Dat is mogelijk als je over je herinneringen kunt praten en ze op die manier een plaats in je leven leert geven, want zelfs die afschuwelijke herinneringen horen ook bij jouw leven en maken je tot de persoon die je vandaag bent. Oorlogswonden zitten zo diep in je hart gekerfd, dat ze er nooit meer uitgaan. Door erover te vertellen leer je accepteren dat je beschadigd bent en dat die geschiedenis nu eenmaal deel uitmaakt van jouw leven.”
Begemann laat aan de hand van het volgende verhaal zien hoe dit verwerkingsproces kan verlopen: “Ik interviewde een man die tijdens de Arbeitseinsatz gevlucht was en in een strafkamp terecht was gekomen. In een hoek van dat kamp was een afschrikwekkende dodenkuil. Hij had veel nachtmerries. Ik heb hem het interview toegestuurd en hem daarna gebeld wat hij er van vond. Hij antwoordde dat hij door het lezen van het interview de neiging voelde om te huilen, want hij herinnerde zich opeens een vriend uit het strafkamp, mager, met een kapotgeslagen bril, die hij had willen, maar niet had kunnen helpen, omdat hij zelf aan het eind van zijn krachten was. Dat huilen na het lezen van het interview, dat is verwerken; het is een teken dat die man alsnog een stuk van zijn verleden heeft kunnen toelaten. Dat is toch de essentie van hulpverlening!”

Familiegeheim

In zijn boek ‘De oorlog van mijn ouders’ (Utrecht, Stichting ICODO, 1988) interviewt Freddy Begemann kinderen van oorlogsslachtoffers. Hij besteedt hierin aandacht aan het zogenaamde familiegeheim dat in deze gezinnen vaak leeft: “Deze naoorlogse generatie is als kind groot geworden in een gezin waarin de oorlog nadrukkelijk aanwezig was, maar er mocht niet over gepraat worden. Het oorlogsverleden blijft voortdurend aanwezig, maar even vaak wordt de boodschap uitgezonden dat dit verleden onbespreekbaar is. Daarom gaan ze later in hun leven juist op zoek naar het familiegeheim, naar die verboden herinneringen. Ze proberen het verleden van hun ouders te reconstrueren. Ze voelen voortdurend dat er iets verschrikkelijks aan de hand moet zijn geweest, maar kunnen niet achterhalen wat het is. Het blijkt dat kinderen van oorlogsslachtoffers angsten kunnen krijgen die lijken op die van de ouders. Als je ouders oorlogsslachtoffers zijn wil je ze troosten en beschermen, maar je wilt toch ook weten waarom je zelf angsten hebt en waarom je zelf soms zo afwijkend reageert. Ouders zijn vaak niet in staat het kind toegang te geven tot hun wereld, dat is te bedreigend voor hen. Als ze erover zouden praten zouden ze immers hun ervaringen opnieuw beleven. Kinderen verzinnen dan hun eigen antwoorden op de vragen die ze met zich mee dragen.”

Oud worden met de oorlog

Het eerste deel van Begemanns nieuwe boek ‘Oud worden met de oorlog’ (Maarsen, Stichting ICODO, 2001) bestaat uit negen interviews met oorlogsgetroffenen uit iedere categorie: een verzetsman, een burger-oorlogsgetroffene, een weduwe, een overlevende van een jappenkamp etc. In het tweede deel geeft Begemann praktische tips aan partners, familieleden en hulpverleners over het oud worden met de oorlog. Begemann vertelt hierover: “Veel ouderen houden hun lichaam met angstige waakzaamheid in de gaten. Bij oorlogsgetroffenen zal de lichamelijke achteruitgang hen doen herinneren aan de periode in hun leven, waarin hun lichaam eveneens een bron van gevaar was. Zij hebben bijvoorbeeld honger geleden waardoor hun lichamelijke weerstand werd ondermijnd. Oorlogsgetroffenen zullen deze angsten lang niet altijd rechtstreeks uiten, want ze leggen vaak geen verband met de oorlog. Maar als ze heftig op de lichamelijke achteruitgang reageren, kunnen op de achtergrond deze oude angsten meespelen.
Alle oorlogsgetroffenen hebben tijdens de oorlog onmacht ervaren. Die onmachtgevoelens kunnen door de recente lichamelijke achteruitgang weer worden opgeroepen. Door de veroudering raken mensen de greep op hun lichaam kwijt. Niemand vindt het leuk als het lopen moeilijk wordt. Oorlogsgetroffenen kunnen er echter zeer angstig van worden, want velen van hen moesten tijdens de oorlog vluchten. Wie tijdens de vlucht niet meekon, werd achtergelaten of geëxecuteerd. Een ziekte kan bij oorlogsgetroffenen de angst oproepen snel te zullen sterven, want wie in de internerings- of concentratiekampen ziek werd, wist dat hij niet lang meer zou leven. Ouderen die in een verzorgingshuis of bij de kinderen inwonen, hebben te maken met bepaalde huisregels. Als deze niet flexibel worden toegepast, kunnen oudere oorlogsgetroffenen, bewust of onbewust, het idee krijgen dat ze opnieuw in het kamp of de gevangenis zitten.
Er zijn meer elementen bij de verzorging van een oudere, die terug doen denken aan de oorlogservaringen, bijvoorbeeld wassen of een medisch onderzoek. Tijdens de internering waren gevangenen vaak naakt in aanwezigheid van andere gevangenen of bewakers. Herinneringen hieraan kunnen terugkeren als zij zich voor een arts of een verzorgende moeten uitkleden.”
Begemann wil de komende tijd nader onderzoek gaan doen naar het omgaan met een oorlogstrauma. “Een oude dame van 91 jaar vertelde mij dat ze dankzij haar zelfdiscipline met de oorlogsherinneringen kon leven. Zij zorgt goed voor zichzelf, zij kookt nog voor zichzelf, en als ze niet kan slapen dan gaat ze ‘s nachts de krant lezen. Zij probeert veel afspraken te maken. Door bezig te zijn voelt zij zich goed, ook al heeft zij verschrikkelijke dingen meegemaakt.
Ik vind het heel knap als ouderen op deze manier vechten tegen het wegzakken in depressies,” zegt Begemann: “Routine en discipline geven je de kracht om met je angstige oorlogsherinneringen om te gaan. Veel mensen schrijven hun verhalen van zich af. Als je het schrijven of vertellen aandurft, dan draai je de rollen om. Je nodigt de herinnering als het ware zelf uit, wanneer jij dat wilt. Het is ook niet zo erg om te huilen als je over een moeilijke periode praat, het is juist heel begrijpelijk en het kan een grote opluchting zijn!”

Omgaan met oorlogsgetroffenen

De belangrijkste boodschap die Begemann in zijn boek ‘Oud worden met de oorlog’ wil meegeven is dat we meer moeten luisteren naar oorlogsgetroffenen. “Niet alleen omdat ik denk dat het oorlogsverhaal vertellen heilzaam kan werken voor de oorlogsgetroffenen, maar het schept ook een band en het kan heel inspirerend voor jezelf zijn. De schokkende gebeurtenissen zijn voor oorlogsgetroffenen moeilijk te communiceren, daarom willen ze hun oorlogsherinneringen ook vaak wegstoppen. Maar al die herinneringen komen toch weer terug. Daarom is het goed om de mensen die opnieuw te laten vertellen. Hierdoor beseffen ze weer: ‘Geen wonder dat ik nachtmerries heb, want ik heb dit meegemaakt!’ Ik hoor ook heel vaak oorlogsgetroffenen aan het begin van het gesprek zeggen: ‘Wilt u dat nu horen? Dat is toch niet meer zo interessant? Ik heb niks meegemaakt!’ Na tien minuten vertellen is iemand er weer helemaal van overtuigd hoe belangrijk het was voor zijn of haar leven. Als ik dan zo luister naar het verhaal, dan begin ik het ook boeiend te vinden en uiteindelijk schept dit een band: je deelt samen een verhaal. Ga eens naast zo iemand zitten in een verzorgingshuis en laat je meeslepen door dat verhaal! Straks is het verdwenen en kennen we het oorlogsverleden alleen nog maar uit boeken en films. Durf ernaar te vragen zolang opa en oma er nog zijn. Het is hun persoonlijke waarheid en de kern van hun leven. Dat te vertellen kan ze ook helpen om niet in een isolement te raken. Natuurlijk moet je mensen nooit dwingen om te praten. Maar je kunt wel aftasten of ze iets willen vertellen, als je oprecht belangstelling hebt.”

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak September 2001