Geliefden overleefden scheepsramp op de vlucht voor Nazi-Duitsland

Het verhaal van Flory en Felix van Beek

In het verleden probeerde Flory van Beek een aantal malen haar oorlogsverhaal op papier te zetten, maar telkens werd zij overmand door emoties. In 1997 vond ze dat zij haar familie verplicht was te vertellen over haar oorlogsgeschiedenis en schreef ze haar verhaal uiteindelijk toch op. Haar Duits-Joodse vriend Felix was al in 1933 met zijn moeder gevlucht uit Nazi-Duitsland. Hij waarschuwde de familie Van Beek voor het dreigende antisemitisme en wilde met Flory trouwen om samen naar Latijns-Amerika te vluchten. Op de Noordzee stuitte hun schip echter op een Duitse mijn.

De scheepsramp

Flory van Beek: “Ik was 16 jaar toen ik in 1937 de man van mijn dromen leerde kennen. Op mijn tennisvereniging nodigde hij me uit voor een dubbelspel en zo werden we vrienden. Felix was 26 jaar en met zijn moeder was hij als Duitse Jood gevlucht voor het toenemende antisemitisme in Nazi-Duitsland. Felix kwam vaak bij ons thuis en waarschuwde mijn ouders keer op keer voor het dreigende gevaar.

Foto: Martin Cohen Foto: Martin Cohen

Op een dag vroeg Felix mijn ouders toestemming om mij mee te nemen naar Latijns-Amerika. In november 1939 vertrokken wij op de ss Simon Bolivar richting Engeland, toen het schip op twee Duitse mijnen stuitte. Er zat 15 minuten tussen de eerste en tweede explosie, waarna het schip binnen enkele minuten zonk. Tijdens de eerste explosie kreeg ik zonder het te beseffen in de chaos een glasscherf van een patrijspoort in mijn nek. Felix wist mij te overtuigen me vast te klampen aan een stuk hout. Zo dobberden we in de vrieskou tussen de lijken en de zwaargewonden een tijd op zee, de wanhoop nabij. De Engelse marine viste ons uit de ijskoude Noordzee. We behoorden tot de zwaarst getroffenen van de scheepsramp. Ik werd met een andere boot naar de Engelse kust gebracht. Zodoende verloren wij elkaar uit het oog.“

Een wonder

“Tijdens een zware operatie in een Engels ziekenhuis verwijderden de doktoren de glasscherf uit mijn nek, die slechts een millimeter verwijderd was van mijn halsslagader. De scherf draag ik nog iedere dag in mijn  portemonnee. Als ik er naar kijk, dan besef ik dat het een wonder is dat ik die scheepsramp heb overleefd. Via een contactpersoon van de Nederlandse ambassade hoorde ik dat Felix nog vele operaties moest ondergaan en dat hij waarschijnlijk niet meer zou kunnen lopen. Uiteindelijk genas Felix wonderbaarlijk snel en na vijf en halve maand revalidatie kon hij toch weer lopen. In april 1940 hoorden we dat Hitler Denemarken en Noorwegen was binnengevallen. Felix wilde graag in Engeland blijven en vroeg voor ons een verblijfsvergunning aan, maar de Engelsen weigerden hem dit vanwege zijn Duitse nationaliteit. We moesten terugkeren naar Nederland om onze papieren in orde te brengen. Tijdens de scheepsramp waren we alles kwijtgeraakt. Het scheepvaartbedrijf, de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij, had onze medische zorg en ons verblijf in Engeland betaald. Op 2 mei 1940 werden we opgehaald door iemand van de Nederlandse ambassade die ons begeleidde naar het vliegveld. Bij terugkomst in Holland had Felix meteen de ‘Van Rensselaer’ geboekt, die zou uitvaren op 11 mei en dit schip bleek later totaal verwoest te zijn door de Duitsers. Ik durfde dit niet aan mijn familie te vertellen, die zo dolgelukkig was met onze terugkeer.”

Rotterdam gebombardeerd

“We woonden bij mijn ouders in Rotterdam- Blijdorp. Op 10 mei 1940 werd Rotterdam gebombardeerd en wonder boven wonder overleefden we deze bombardementen. Honderden mensen zijn toen omgekomen en vrijwel heel het hart van de stad werd verwoest. Nederlandse soldaten hadden de opdracht gekregen om alle buitenlanders aan te houden. Op weg naar huis werd Felix aangehouden, maar omdat zijn paspoort nog niet geregeld was, werd hij tijdens de bombardementen opgesloten in een kelder van een woonhuis samen met een paar ontsnapte gevangenen. Na drie dagen was hij nog niet bij ons teruggekeerd.

Flory, terug in Holland na de scheepsramp.

De Duitsers hadden hen bij de overname van de stad uit de kelder gehaald en meegenomen als gevangenen. Uren moest hij meelopen met de Duitse troepen door de brandende stad. Hij wist een hoge officier die hem bewaakte ervan te  overtuigen dat hij werkelijk een Duitser was en kreeg de vrijheid terug. Uiteindelijk wist hij ons huis in Blijdorp te bereiken.”

De oproep

“We kregen als Joden allerlei restricties opgelegd. In onze paspoorten kwam een J te staan. Als je niet aan de restricties wilde voldoen werd je op de trein naar Mauthausen in Oostenrijk gezet. In de lente van 1941 trok ons gezin in bij familie in Amersfoort in verband met anti-joodse verordeningen in Rotterdam. In juni 1942 kreeg ik een oproep om me te melden voor ‘tewerkstelling in Duitsland’. De oproep voelde aan als een ticket naar mijn dood. Tegen mijn moeders zin in - omdat joodse mensen al werden opgepakt of doodgeschoten op straat - ging ik die middag naar de groenteboer om wat eten voor ons te halen. In gedachten verzonken over onze ellendige situatie liep ik naar huis. Opeens werd ik aangesproken door een lange Hollander op een fiets die zei: ‘Wat doe je daar in hemelsnaam met die ster op je bloes? Haal dat verdomde ding weg en volg mij!’ Blindelings vertrouwde en volgde ik deze man naar zijn huis.”

Ondergedoken

“Piet Brandsen was de leider van het verzet in die regio en hij vond het zijn katholieke plicht joden te helpen onderduiken en om zich te verzetten tegen de rotmoffen. Het echtpaar Brandsen bood aan ons in huis te nemen, maar dan moesten Felix en ik wel eerst getrouwd  zijn om bij elkaar te mogen slapen. Op 9 juli 1942 trouwden wij dankzij Piet’s connecties in de synagoge en op het stadhuis. Tot onze grote verbazing boden de Brandsens ons hun eigen slaapkamer aan, waar we 18 maanden verbleven. ’s Nachts luisterden we beneden naar de BBC op een verboden radio. Piet maakte een speciale schuilplaats met dubbele deuren naast de slaapkamer. Ook zorgde hij voor een rood waarschuwingslampje dat hij beneden kon aanklikken als er gevaar dreigde. Op 21 januari 1944 deed de Gestapo een huiszoeking. We waren toevallig boven en zagen het rode lampje branden zodat we ons tijdig konden verstoppen. Die nacht zijn we niet ontdekt, maar Piet werd opgepakt en moest 8 maanden in een concentratiekamp doorbrengen. Omdat we de familie Brandsen niet nog meer in gevaar wilden brengen, probeerden we zelf een ander onderduikadres te vinden. We wisten dat de familie van Felix in dezelfde straat ondergedoken moest zitten, maar niet precies op welk huisnummer. Toevallig bleek het eerste huis waar we aanbelden het juiste adres te zijn, maar daar zaten al vijf onderduikers. De Van der Hoeven’s brachten ons naar de familie Hornsveld. Aan het eind van de oorlog hadden we drie jaar ondergedoken gezeten bij bijzonder aardige Nederlandse gezinnen.”

Uiteengeslagen

“Mijn moeder is in 1942 opgepakt en in Sobibor, een Duits concentratiekamp in Polen, vermoord. De gehele familie van mijn vader is vermoord. Mijn zus en broers overleefden de oorlog ook ondergedoken in Nederland. Tijdens de eerste oorlogsdagen is mijn jongste broer op zijn fiets via België, Frankrijk, en de Pyreneeën naar Spanje gevlucht. In Spanje vertelde hij de Nederlandse ambassade dat hij aan de kant van geallieerden wilde vechten.

Foto: Martin Cohen Foto: Martin Cohen

Hij kwam als soldaat in het Britse leger met de Prinses Irene Brigade Nederland via Normandië bevrijden. Hij had te horen gekregen van zijn officier: ‘Luister, Cohen, reken er maar niet op dat je familie nog in leven is!’ In 1948 emigreerden Felix en ik naar Amerika uit vrees voor de Koude Oorlog met de Sovjet- Unie. We kregen een zoon Ralph, die op 16 jarige leeftijd in 1970 overleed aan kanker. We wonen nu in Newport Beach. We hebben nog veel contact met de onderduikfamilies. Onze families zijn wreed uiteengeslagen door de Tweede Wereldoorlog en de weinige overlevenden wonen verspreid over de hele wereld. Ik ben ervan overtuigd dat het onze taak is om de dromen en doelen te verwezenlijken van de stemmen die voor eeuwig verstomd zijn. En dat we voortdurend moeten strijden voor vrede en respect voor iedereen op aarde.”

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak September 2005