Toeval bestaat niet

Ernst Verduin overleefde Vught, Auschwitz en Buchenwald. Hij liet er een indrukwekkend boek over schrijven met een titel die tot nadenken stemt, namelijk: ‘Over leven’.

Niet alleen vertelt hij over zijn leven, maar ook over overleven. Dit leerde hij in het kamp door te werken, te handelen en te ‘organiseren’. Daarnaast heeft hij veel te danken aan een gunstig verloop van omstandigheden en aan de hulp van medegevangenen. Dit niet een keer, maar diverse keren. ‘Toeval bestaat niet’, zegt Ernst Verduin.

Een Joods ondernemende, linkse en niet religieuze achtergrond

‘In de Amsterdamse Vroedvrouwenschool aan de Camperstraat ben ik geboren op 22 juni 1927.’ Zijn ouders vonden daar de verzorging het beste en kozen deze kraamkliniek boven die van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis.

Het gezin Verduin bestond uit vader Albert, moeder Anna en een oudere zus Wanda. Ze woonden eerst in de Toldwarsstraat en de Tolstraat en vervolgens in de Volkerakstraat en de Deurlostraat. ‘Mijn jeugd en schooltijd waren zorgeloos. Ik had geweldige ouders en grootouders. Er was sprake van een warme familie- en kennissenkring.

Ernst en Wanda Verduin. Foto: familiearchief Ernst Verduin.

Mijn ouders waren links, socialistisch met begrip voor de arbeider. Net als het grootste deel van hun vrienden en kennissen. Mijn vader en moeder hebben elkaar leren kennen in de Jonge- lieden Geheelonthouders Bond en de Arbeiders Jeugd Centrale. In 1923 trouwden ze en vader begon in 1924 met het vervaardigen van dameshoeden, wat uiteindelijk resulteerde in dameshoedenfabriek Gebr. Verduin N.V. samen met zijn jongere broer Leon. Moeder zorgde voor de kinderen en deed de boekhouding van het bedrijf. Dat wij Joods waren speelde in het gezin geen rol. Mijn ouders waren uitdrukkelijk areligieus.

Ik werd pas geconfronteerd met het Jood-zijn toen we met het gezin naar Bussum verhuisden in het voorjaar van 1935. Hitler was intussen aan de macht in Duitsland en zijn ideeën over Joden werden ook door sommige Nederlanders overgenomen. Mijn zus en ik werden bijvoorbeeld op weg naar school uitgescholden voor brillenjood. Voor mijn ouders was dit ook heel confronterend. Voor hen lag de religieuze kant van het Jodendom ver weg. Beiden hadden zich al op jonge leeftijd laten uitschrijven als lid van hun respectieve kerkgenootschappen.’

10 mei 1940

De Duitsers vallen Nederland binnen. Ernst en Wanda zijn alleen thuis, samen met het dienstmeisje. ‘Mijn ouders kwamen op het tijdstip van de inval terug van een zakenreis naar Brussel. Vanuit ons huis kon ik de Duitse vliegtuigen en de parachutisten zien boven de Larense hei. Ik had het gevoel dat de wereld instortte. Wat ging dit voor mij en het gezin betekenen? Ik was bijna dertien jaar. Bij ons thuis werd de situatie van de Joden in Duitsland besproken en ik was op de hoogte van de anti-Joodse maatregelen daar. Voor mijn moeder was de inval niet echt een verrassing. Na het uitbreken van de oorlog in 1939 had ze al het gevoel dat de vijandelijkheden en het antisemitisme niet aan onze grens zouden stoppen. Mijn vader was veel naïever. Het zou allemaal niet zo’n vaart lopen, dacht hij. De nacht van de Duitse inval belde Alfred Goudsmit, directeur van de Bijenkorf in Amsterdam en een goede bekende van mijn ouders, ons op. Hij had een schip gecharterd in IJmuiden en wilde ons gezin meenemen naar Engeland en daarna doorreizen naar de Verenigde Staten. Mijn ouders hebben het niet gedaan, omdat de familie afhankelijk van hen was.

Voor de Duitsers waren Joden diegenen die vier Joodse grootouders hadden die officieel als lid van een Joodse gemeente ingeschreven stonden. In onze familie was dat het geval, ook al waren mijn ouders areligieus.
Na de capitulatie van het Nederlandse leger en de bezetting door Duitsland van Nederland ging in eerste instantie het gewone leven door.

Wanda, opa Verduin en papa, oma en Ernst Verduin. Foto: familiearchief Ernst Verduin.

Ik ging weer gewoon naar school en ogenschijnlijk gebeurde er niets. Vervelend was wel dat de oorlog een streep haalde door onze vakantie naar Zwitserland.’

Anti-Joodse maatregelen

Al in juli 1940 werden de eerste maatregelen tegen de Joden ingevoerd. Die maatregelen volgden elkaar snel op en in januari 1941 begon de personenregistratie. ‘Mijn vader vond dat we geen Joden waren en weigerde zich dan ook te laten registreren. Hij werd door een politieagent gewaarschuwd dat het niet laten registreren opsluiting in een kamp zou kunnen inhouden. Net voor 1 maart 1941, de uiterste datum, heeft mijn vader ons aangemeld. Datzelfde jaar werd mij en mijn zus meegedeeld dat we niet meer naar onze school mochten. Wanda en ik werden onderwezen bij andere Joodse mensen thuis.

Aan het eind van 1941 ben ik naar het Joods Lyceum in Amsterdam gegaan. We mochten met de trein van Bussum naar Amsterdam, maar in Amsterdam niet met de tram. In april 1942 werd ons gezin gedwongen om te verhuizen naar Amsterdam en in mei werd het verplicht om een ster te gaan dragen. Mijn vader werd ontslagen als directeur van de hoedenfabriek.

Ernst, 14 jaar voorjaar 1942. Foto: familiearchief Ernst Verduin.

In ons gezin hebben we onderduikplannen gemaakt. De blauwdruk lag daar al voor klaar. Ieder van ons zou naar een apart adres gaan. Mijn ouders waren er inmiddels wel van overtuigd dat onderduiken zeer verstandig zou zijn. Mijn zus Wanda stond er niet achter. Als de bezetting nog jaren zou gaan duren zou ze al die tijd in doodsangst moeten doorbrengen en die spanningen kon ze niet aan, dacht ze. Het onderduiken werd uitgesteld en we vertrouwden op een ‘Sperre’, een document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschafte. Die Sperre bleek niet lang houdbaar en we werden opgepakt door twee Nederlandse politieagenten en een Duitser op ons woonadres aan de Zuider-Amstellaan. In eerste instantie gingen we naar de Hollandse Schouwburg en hebben ons daar uiteindelijk laten registreren.
Mijn vader kreeg te horen dat wij uit de Schouwburg afgevoerd zouden worden, maar dat hij zich geen zorgen hoefde te maken want we zouden in Nederland blijven. Dat klopte ook. We kwamen in kamp Vught terecht.’

Vught

‘Het was koud, glad en er lag sneeuw op die januaridag in 1943 toen we in het kamp aankwamen, dat nog voor een deel in aanbouw was. We kwamen allemaal in andere barakken terecht. We waren de eerste Joodse groep in kamp Vught. Politieke gevangenen die vanuit kamp Amersfoort waren overgebracht vertelden over het regime van de SS en voor wie je het meest moest uitkijken. Dat was mijn eerste leermoment. In Vught heb ik geleerd hoe je je moest gedragen om te kunnen overleven.

Aan die leerschool heb ik in Auschwitz en Buchenwald veel gehad. Wij kregen regelmatig pakketjes met levensmiddelen, zeep en soms kleding van vrienden en kennissen. Bij die pakketjes zaten ook briefjes. Dat was ten strengste verboden en de pakketten werden streng gecontroleerd door de SS. Om de berichten toch het kamp in te krijgen had men de boodschap geschreven op het in elkaar gedraaide papier, dat diende als touw om het pakket dicht te binden. Als een SS’er toekeek haalde ik het touw eraf en gooide het in de prullenmand. Later raapte ik het op en draaide het uit elkaar. Eens moest ik wel twee meter van dit touw opendraaien om de boodschap te kunnen lezen. Ook probeerde ik briefjes mee te geven aan personen die het kamp bezochten. Een daarvan was David Cohen van de Joodsche Raad. Hij liet merken daar niet van gediend te zijn. Ik botste expres tegen hem op om een briefje in zijn zak te kunnen stoppen. Over die botsing beklaagde hij zich bij een SS’er die mij een paar klappen gaf en daarna zachtjes vroeg of het gelukt was.

In mijn vaders barak werden regelmatig avonden georganiseerd waar voordrachten en voorstellingen werden gegeven. Na afloop van een van die avonden vertelde een SS’er, die eerder in Auschwitz was geweest, dat er bij aankomst werd geselecteerd naar een groep die moest werken en een groep die meteen vergast zou worden. Hij vertelde nog meer details en zo wist ik wat mij te wachten stond en daar kon ik mijn voordeel mee doen toen ik in Auschwitz aankwam. In Vught liep ik difterie op met ernstige complicaties. Dat was zo erg dat men dacht dat ik het niet zou overleven. Ik lag in coma, kon me niet bewegen en niet praten en toch heb ik alles gehoord wat er in mijn omgeving werd gezegd. Het frustrerende daarvan is dat je er niet op kunt reageren. In september 1943 werden mijn zus en ik naar Westerbork gebracht. Wij hebben daar een paar dagen gezeten en werden toen in een veewagon op transport gesteld naar Auschwitz.’

Auschwitz

‘Ik kwam aan in Auschwitz-Birkenau. Bij de selectie op het perron werd ik ingedeeld bij de groep vrouwen, kinderen en oude mensen die direct naar de gaskamers ging. Ik wist wat er ging gebeuren door het verhaal dat ik in Vught had gehoord en smeekte mij niet met die groep mee te laten gaan. Het hielp niets. Ik moest mijzelf zien te redden en daarom liep ik in alle rust naar de groep die zou worden tewerkgesteld. Er werd naar me geschreeuwd door de SS’ers, maar niemand deed iets. Het is vreemd, maar dit was de tweede keer dat ik door een SS’er ‘gespaard’ werd. Na administratie en de tatoeage van nummer 150811 op mijn linkerarm had ik ineens vrije tijd. Zo kon ik even het kamp verkennen. Uiteindelijk werd ik naar Monowitz, ook wel Auschwitz III genoemd, gebracht. Dit was een werkkamp. Bij dit kamp stond een IG-Farbenfabriek, die onder andere kunstrubber maakte.

Het regime was streng, maar er werd niet constant door de bewakers geslagen. Het was niet in het belang van IG-Farben dat de dwangarbeiders snel doodgingen. Ik heb enige tijd gewerkt met Britse en Franse krijgsgevangenen die de gevangenschap een beetje leefbaarder maakten voor mij.
In Vught had ik geleerd dat je SS’ers persoonlijk moest benaderen. Je bent dan geen nummer meer voor hen, maar een persoon. Zij gaan dan toch anders met je om, merkte ik. Helaas kreeg ik tyfus en kwam in de ziekenbarak terecht. Als ik daar te lang lag, zou ik alsnog naar de gaskamer gestuurd worden. Gelukkig had ik een beschermer die mij daarvoor heeft behoed. In het kamp ben ik nooit in een hoekje gaan zitten, maar heb ik mij altijd actief opgesteld. Zo kreeg ik vaak de wat betere baantjes en kon ook daardoor overleven. Ik had en heb een enorme levensdrang.

Half januari 1945 hoefde ik ineens niet meer op het werk te verschijnen. Het kamp werd ontruimd en met velen begon ik aan de dodenmars naar Gleiwitz. Daar ben ik op de trein gestapt naar Buchenwald tegen de wil van de SS in, maar ze hebben niet op me geschoten.’

Buchenwald

‘Tijdens het eerste appel in Buchenwald heb ik mij gemeld als houthakker en bijna mijn hele gevangenschap daar als zodanig gewerkt. De contacten met mijn medegevangenen waren, voor zover ik het me kan herinneren, goed. De Amerikaanse troepen kwamen steeds dichterbij het kamp en de bewakers werden nerveus. Op 8 april 1945 werd het kamp ontruimd en werden wij bijeengedreven en zouden verder op transport gaan. Waarheen was niet duidelijk, maar ik had wel het idee dat ik dit transport niet zou overleven. Twee Poolse mannen liepen naar de bewakers en zeiden dat ze niet mee hoefden, omdat ze geen Joden waren. De SS’er trok hun broek naar beneden. Ik zag hier mijn kans, want mijn ouders hadden mij nooit laten besnijden. Ik hield mij van de domme en vertelde aan een andere SS’er dat ik niet wist waarom ik in het kamp zat. Waarschijnlijk omdat ik tijdens Sperrtijd buiten liep, maar zeker niet omdat ik Joods was. Hij rukte mijn broek omlaag en stuurde mij door naar de Hollandse barak. Toen ik daarheen liep kwam ik een bekende SS’er tegen die fluisterde: ‘Ernst, jij geen Jood?’ Hij ondernam verder geen actie.

In de Hollandse barak was het de bedoeling dat ik de identiteit zou krijgen van iemand die kort daarvoor was overleden. Een medegevangene protesteerde daartegen. Hij vond dat ‘een Jood’ niet geholpen hoefde te worden. Na bedreiging met de dood hield hij zijn mond. Bijzonder dat een medegevangene je zou verraden, terwijl je in sommige gevallen aan een SS’er je leven te danken hebt. Buchenwald werd bevrijd door de Amerikanen en toen dacht ik ineens: ‘Ik kan naar huis!’ ’

Ernst, circa 18 jaar. Foto: familiearchief Ernst Verduin.

Ontmoetingen

‘Ik kwam in mei 1945 in Nederland aan. Ik werd uiteindelijk met mijn moeder verenigd, maar wist al dat mijn vader waarschijnlijk was omgekomen en mijn zus was vermoord. Als overlevende vind ik het belangrijk om te vertellen wat ik heb meegemaakt en daarom geef ik gastlessen op scholen. Daar kom ik soms een antisemitische houding tegen. Vaak komt dat voort uit onwetendheid.

Ik hield mijn verhaal in een klas waar ook een aantal Marokkaanse leerlingen zaten die enigszins sceptisch hierover waren. Na afloop zei een Marokkaanse jongen tegen mij: ‘In de oorlog zou ik ook opgepakt zijn vanwege mijn huidskleur.’ Ik was blij met deze opmerking. Als ik het voor elkaar krijg om deze jongeren tot een dergelijk inzicht te laten komen, dan doe ik het niet voor niets.’

Ernst Verduin met een foto van zijn moeder. Foto: Ton Jenezon.

Interview: Ton Jenezon, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak maart 2016.