Zolang er oorlogsslachtoffers zijn, moeten de voorzieningen beschikbaar blijven!

Minister van VWS, Els Borst-Eilers, over haar oorlogservaringen en over haar beleid voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen

"Als het luchtalarm afging, graaide ik verschrikt mijn pakketje kleren van de stoel naast mijn bed en rende naar beneden. Ik was acht jaar toen de oorlog begon. Wij woonden op drie hoog in de Amsterdamse Rivierenbuurt en vluchtten met zijn allen naar de benedenburen bij het angstaanjagende fluitende geluid van vallende bommen."

In schril contrast met de machteloosheid die Els Borst tijdens de oorlogsjaren voelde, kan zij nu als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief handelen voor de verzetsdeelnemers en oorlogsslachtoffers. In dit interview vertelt de minister over haar oorlogservaringen en over wat de cliënten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (Raad) in deze nieuwe eeuw van haar kunnen verwachten.

Kunt u zich bepaalde oorlogsgebeurtenissen nog herinneren?

Mijn oorlogsverhaal is de beleving van een kind en is natuurlijk niet te vergelijken met de ervaring van bijvoorbeeld vervolgden of verzetsdeelnemers. Ik ben uitdrukkelijk geen oorlogsslachtoffer. Maar ook als je geen oorlogsslachtoffer bent dan kan die periode een grote invloed op je hebben!

Ik herinner mij dat onze joodse benedenburen werden weggevoerd. De Rivierenbuurt stond in die tijd ook wel bekend als de tweede Jodenbuurt van Amsterdam. Het merendeel van mijn klas bestond uit Joodse kinderen. Ik mocht bij onze buren, de heer en mevrouw Barends, altijd het licht aansteken op sabbat. Die mensen zijn weggehaald voor onze ogen… Wij stonden machteloos in het trappenhuis huilend toe te kijken. Mijn moeder hield mijn vader in bedwang. Hij wilde het liefst die Duitsers aanvliegen, ook al was hij daar met zijn tengere lichaam niet toe in staat. Zoiets zie je nog steeds als een film voor je. Mijn vader huilde: 'Ze worden weggehaald en komen nooit meer terug…ze gaan naar een kamp!' Ik had niet zo'n helder idee wat er dan precies met hen zou gebeuren, maar als kind voelde je de angst, de paniek en dat het iets verschrikkelijks moest zijn.

In maart 1943 was ik 's morgens alleen op weg naar school. Alle fietsen waren al afgepakt en ik was op mijn autoped. Opeens werd ik aangehouden door een SS-er en moest mee naar het Weteringplantsoen. Daar werd ik gedwongen te kijken naar een executie van gevangenen uit het Huis van Bewaring. Ik probeerde de gedachten aan deze gebeurtenissen snel te verdringen.

Tijdens de hongerwinter in Amsterdam hadden ook wij honger. Alles in de oorlog draaide om het bekende noodkacheltje dat je nu nog wel eens in musea ziet staan. Het was de enige warmtebron in huis en mijn moeder kookte er roggepap en tulpenbollen op. Mijn ouders waren te zwak om hongertochten te houden en we leefden op rantsoen. Ik was vel over been. 'Als ze hier blijft, redt ze het niet!', zei onze huisdokter. Op zijn advies moest ik naar een boerderij van een verre tante in het Noord-Hollandse Anna Paulowna. Wij reden op fietsen met houten banden en omdat ik te verzwakt was, trokken mijn vader en oom mijn fiets voort aan een touw. Mijn tante liet mij direct mee-eten en was verbaasd dat ik daarvan zieker werd. Volgens de dokter was de jus veel te vet! Daar had ze nog nooit van gehoord. Nogmaals mijn verhaal staat natuurlijk niet in verhouding tot wat anderen hebben meegemaakt!

In hoeverre hebben de oorlogsgebeurtenissen uw keuzes beïnvloed?

Mijn beroepskeuze is mede gestuurd door die oorlog. Je zag de vreselijkste dingen tijdens de oorlog en kon niets doen. Ik wilde absoluut nooit meer als toeschouwer aan de zijlijn staan. Dat gevoel van machteloosheid is voor mij een enorme drijfveer geweest. Ik had ook belangstelling voor klassieke talen maar wilde mij zo nuttig mogelijk maken en dacht: 'Aan een arts hebben ze meer als het weer oorlog wordt!'
Ik ben arts geworden en werd steeds gevraagd voor bestuurlijke functies, eerst in de gezondheidszorg en later ook in de politiek als lijsttrekker voor D'66.
Voor alle mensen in de gezondheidszorg geldt, dat je graag voor mensen wilt zorgen. Voor de oorlogsgetroffenen is dat gevoel van zorgen sterk bij mij aanwezig en gelukkig ook binnen dit ministerie. Zolang er oorlogsslachtoffers zijn, moeten de voorzieningen beschikbaar blijven!"

Jarenlang gold het parool: 'Geen wijziging van de wetten meer, rust op het terrein van de oorlogsgetroffenen.' Waarom heeft u besloten de wetten toch nog te wijzigen?

Toen ik een aantal jaar geleden aantrad als minister was kort daarvoor een langdurige periode afgesloten van indringende en vaak erg emotionele discussies over de toekomst van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Uiteindelijk resulteerde dit in de afspraak om de wetten niet te sluiten voor nieuwe aanvragen, met uitzondering van de sluiting van de Wuv voor de tweede generatie oorlogsgetroffenen. Ik heb deze politieke besluitvorming willen respecteren.
Inmiddels heb ik toch besloten tot beperkte wijziging van de wetten, omdat mij nieuwe signalen bereikten dat de uitvoering van de wetten steeds belastender wordt voor de ouder wordende oorlogsgetroffenen. Om die reden heb ik een adviescommissie ingesteld onder leiding van de heer Van Galen. De opdracht van de commissie was beperkt tot het doen van voorstellen voor procedurele vereenvoudiging. Ik heb er vanaf het begin geen misverstand over laten bestaan niet principieel te willen sleutelen aan de opzet van en de toegang tot de wetten.

Wat zijn de belangrijkste verbeteringen die u wilt aanbrengen?

In de eerste plaats alles wat de bureaucratische rompslomp vermindert. Ook het feit dat voor nabestaanden van uitkeringsgerechtigden enkele bijzondere voorzieningen nog een tijd mogen doorlopen, vind ik winst. De wetten zijn echter ingewikkeld en daarom blijven veel procedures en veel formulieren niet te vermijden.
De commissie heeft mijn speciale aandacht gevraagd voor het systeem van de AOW-korting. Ik heb uiteindelijk besloten om de regels op dit punt wat te verzachten.

Hoe lang zal het wetgevingstraject duren, dat nodig is om de wijzigingen door te voeren?

In oktober 1999 heb ik de Tweede Kamer beloofd dat ik voor de zomer van het jaar 2000 het wetsvoorstel gereed zal hebben. Ik probeer me daar aan te houden al zal de wetgeving ingewikkelder worden dan ik toen kon voorzien, omdat later pas is besloten om ook de regels voor de AOW-korting te veranderen.

Nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht wordt het wetsvoorstel behandeld in de Tweede Kamer en vervolgens in de Eerste Kamer. Ik ben er van overtuigd dat alle betrokkenen zullen meewerken om de voorgestelde maatregelen met ingang van 1 januari 2001 te kunnen invoeren. Het is immers van belang dat de cliënten van de Raad snel van de wijzigingen kunnen profiteren.

Door te spreken over 'vereenvoudiging en verbetering van de wetten voor oorlogsgetroffenen' zijn er verwachtingen gewekt die de grenzen en de voorwaarden van de wetten overschrijden. Houdt u vast aan die grenzen en voorwaarden?

Mijn uitgangspunt is steeds geweest: niet meer principieel sleutelen aan de wetten. Ik begrijp overigens heel goed dat het met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker wordt om de wetten toe te passen.
Toon maar eens 55 jaar na het einde van de oorlog aan wat je toen hebt meegemaakt en dat er een verband is met huidige lichamelijke of psychische problemen. De meeste aanvragers zijn immers op gevorderde leeftijd. Gebreken kunnen ook het gevolg zijn van de ouderdom. Ooggetuigen kunnen zijn overleden. Dat maakt de bewijsvoering steeds moeilijker.

Kunt u kernachtig aangeven voor wie de wetten voor oorlogsgetroffenen zijn bedoeld?

De wetten zijn bedoeld voor diegenen, die als gevolg van hun bijzondere oorlogservaringen lichamelijke of psychische klachten hebben. Indien deze klachten hebben geleid tot invaliditeit kan men financiële aanspraken ontlenen, bijvoorbeeld in de vorm van een buitengewoon pensioen of een inkomensaanvullende uitkering. Ook kan men - afhankelijk van de wet - in aanmerking komen voor voorzieningen indien deze op grond van de oorlog gerelateerde klachten of invaliditeit medisch of medisch-sociaal noodzakelijk zijn.

U heeft de Raad opgedragen de wetten soepel en verantwoord uit te voeren. Is dat niet een beetje tegenstrijdig?

De Raad opereert nu eenmaal binnen een spanningsveld. Enerzijds moet worden vastgehouden aan de letter en de geest van de wet, anderzijds wordt dagelijks de wens van mensen die een erkenning willen als oorlogsgetroffene gevoeld. Binnen dit spanningsveld moet de Raad cliëntvriendelijk optreden.
De Raad heeft de verantwoordelijkheid voor de toepassing van moeilijk uitvoerbare wetten. Dat is een lastige taak. Des te meer waardeer ik de zorgvuldige manier waarop de Raad, inclusief de Raadskamers, te werk gaat.

Aan pensioenen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkomingen voor oorlogsgetroffenen wordt jaarlijks bijna 800 miljoen gulden besteed. Hoeveel geld komt daarbij voor de verbeteringen die u voorbereidt?

Met mijn plannen is in totaal 45 miljoen extra per jaar gemoeid. Dat bedrag komt helemaal ten goede aan erkende oorlogsgetroffenen. Het verlichten van de regels voor de AOW-korting kost alleen al 13 miljoen.

U heeft de Raad extra geld toegezegd om 'buitendienstmedewerkers' aan te trekken. Wat verwacht u van die medewerkers?

Steeds meer cliënten hebben moeite met het voldoen aan wettelijke verplichtingen, zoals het invullen van formulieren. De buitendienstmedewerkers kunnen daarbij behulpzaam zijn. Verder acht ik het van belang dat deze medewerkers aan nieuwe aanvragers goede informatie geven over de wetten en over de voorwaarden om ergens voor in aanmerking te komen. Dit kan ertoe bijdragen dat teleurstellingen worden voorkomen. Ook de begeleidende instellingen en ICODO hebben daarbij een taak.

Denkt u dat er voldoende garanties zijn voor het voortbestaan van een maatschappelijk en politiek draagvlak voor de zorg voor erkende oorlogsgetroffenen in de 21e eeuw?

Naar mijn waarneming is er sprake van toenemend begrip voor de lotgevallen van mensen tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog en voor de gevolgen daarvan. Jongeren worden hierover goed voorgelicht in het onderwijs. Een kwart van de huidige bevolking heeft de oorlog nog zelf meegemaakt. Iedereen uit die periode is in meerdere of mindere mate slachtoffer geweest van de bezetting. De wetten voor oorlogsgetroffenen onderscheiden daarbinnen bijzondere groepen die zo ernstig hebben geleden dat de fysieke of psychische gevolgen hun bestaan bedreigen. Voor hen moeten wij als samenleving onze bijzondere solidariteit blijven reserveren, zoals die tot uiting komt in financiële steun en andere voorzieningen die in de wetten voor oorlogsgetroffenen zijn geregeld.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Maart 2000