Professor Debórah Dwork over de rol van het onvoorspelbare en irrationele tijdens de Holocaust
Spreker bij de ‘Nooit Meer Auschwitz’ Lezing 2022
Op 26 januari 2022 zal de Amerikaanse Holocaustprofessor Debórah Dwork de ‘Nooit Meer Auschwitz’ Lezing houden in het Tropenmuseum in Amsterdam. Jaarlijks wordt een prominente spreker uitgenodigd die zich bijzonder inzet voor de strijd tegen antisemitisme, racisme en discriminatie.
De ‘Nooit Meer Auschwitz’ Lezing wordt georganiseerd door het Nederlands Auschwitz Comité, het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en de Sociale Verzekeringsbank.
Ter introductie van deze lezing vindt u hier alvast een interview met Debórah Dwork. Zij is sociaal-historicus en gespecialiseerd in de geschiedenis van de Holocaust. Zij was een van de eerste Amerikaanse wetenschappers die de mondelinge getuigenissen van overlevenden van de Holocaust optekende en deze als wetenschappelijke bronnen gebruikte. Debórah Dwork onderzoekt het dagelijks leven tijdens de Holocaust. Dit doet zij op basis van interviews met overlevenden en egodocumenten van zowel slachtoffers, als hulpverleners, reddingswerkers en daders. Ook betrekt zij hierbij overheidsarchieven van verschillende landen.
Wie inspireerde u om zo langdurig en intensief onderzoek te doen naar de sociale geschiedenis van de Holocaust?
‘Mijn moeder en haar geadopteerde zus, Sara Weil, zijn mijn inspiratiebronnen. Mijn moeder komt uit een Joods-Russische immigrantenfamilie die na de Eerste Wereldoorlog naar Amerika is gekomen. Zij woonde in de Bronx in New York, volgde een universitaire opleiding en werkte bij een groot warenhuis. Haar familie hield via briefwisselingen contact met de familie in Rusland en Europa. Vlak na de Tweede Wereldoorlog gaf mijn grootmoeder, die lid was van een Joodse liefdadigheidsorganisatie, mijn moeder een namenlijst van het ‘Women Displaced Persons’-kamp te Fulda in Duitsland. Mijn moeder koos willekeurig een naam van een Pools-Joodse vrouw als penvriendin, die leefde in dit opvangkamp voor ontheemde Holocaust-overlevenden. Haar naam was Sara Weil. Zij stuurde van haar spaargeld kleding naar haar penvriendin Sara in het opvangkamp. Later bespotte tante Sara vaak het malle geschenk van mijn moeder: “Wat moest ik in hemelsnaam doen met zo’n jurk met spaghettibandjes in het DP-kamp, waar een ernstig tekort was aan voedsel en warme kleding?” Mijn moeder bleef volhouden: “Maar het was wél een mooie jurk!” En mijn tante antwoordde instemmend: “Ja, Shirley, het was een mooie jurk.”
Na het vertrek uit het kamp bezochten Sara en haar man mijn familie in New York. En de twee jonge vrouwen, mijn moeder en mijn tante, adopteerden elkaar als zussen. Zo kwam mijn tante Sara bij ons in de familie. Thuis gingen de verhalen en brieven tussen mijn moeder en haar adoptiezus Sara altijd over de Holocaust. Vandaar dat ik me graag verdiep in persoonlijke documenten uit die tijd en van huis uit weet hoe waardevol een briefcontact kan zijn.’
Hoe kwam u op het idee om het Strassler Holocaust en Genocide Studiecentrum aan de Clark Universiteit in New England op te richten?
‘Als professor bij het Yale Child Studycenter onderzocht ik de geschiedenis van Joodse kinderen tijdens de Holocaust. Vijfentwintig jaar geleden zag ik dat er in Amerika in veel steden en dorpen wel steeds aandacht was voor dit onderwerp en dat er steeds meer Holocaustmusea en -herdenkingscentra werden opgericht, maar er werden geen wetenschappers opgeleid om deze te voorzien van de juiste kennis. Er bestonden toen nog geen wetenschappelijke studieprogramma’s geheel gewijd aan de Holocaustgeschiedenis. Op dat moment waren er nog voldoende overlevenden, die eventuele fouten zouden kunnen opmerken en corrigeren in de tentoonstellingen en musea over de Holocaust. Daarom pleitte ik bij mijn vakgenoten voor een studiecentrum dat Holocaust-wetenschappers zou opleiden die de juiste kennis zouden hebben als er geen overlevenden meer zouden zijn.
Als wetenschapper wilde ik dat de kennis over de Holocaust geborgd zou worden voor de toekomst. Clark University in Worcester, Massachusetts, New England, wilde graag zo’n studiecentrum in Holocaustgeschiedenis starten. Twee broers, Sidney en Ralph Rose, deelden mijn zorgen en financierden de Rose-leerstoel in de Holocaustgeschiedenis en daar solliciteerde ik naar. En zo werd ik in 1996 Rose-professor en directeur-oprichter van het Strassler Holocaust en Genocide Studiecentrum van de Clark University in New England. Na vijfentwintig jaar heb ik mijn werk goed overgedragen. Sinds 2021 ben ik directeur-oprichter van het nieuwe Studiecentrum van de Holocaust-, Genocide en Misdaden tegen de Menselijkheid in The Graduate Center - City University of New York. Hier werk ik verder aan het borgen van de kennis.’
Hoe hebt u de Nederlandse Holocaust-professor Robert Jan van Pelt ontmoet met wie u drie boeken hebt gepubliceerd?
‘Robert Jan van Pelt en ik deden allebei ons doctoraal-onderzoek in Londen. Hij had in Leiden geschiedenis gestudeerd en ik aan de Princeton Universiteit. We ontmoetten elkaar in de mensa van de universiteit in Londen. We hadden ons beiden nog niet eerder verdiept in de Holocaust. Onze interesse voor dit onderwerp werd pas later gewekt. Ik raakte erdoor geboeid terwijl ik voor een ander boek waar ik aan werkte bronnen onderzocht en vervolgens had Robert Jan diezelfde ervaring. Terwijl ik gebruik maakte van dagboeken, brieven en vergadernotities van de beslissende politici, maar ook van de gewone burgers, de Joodse gevangenen en verzetsdeelnemers, presenteerde het dagelijks leven tijdens Holocaust zich zeer levendig aan mij. We besloten samen te werken, want onze ideeën en bronnen vulden elkaar goed aan en versterkten elkaar. Samen schreven we drie boeken ‘Auschwitz’, ‘Exodus, Joden op de vlucht uit het Derde Rijk, 1933-1946’ en ‘Holocaust: Een Geschiedenis’. Bovendien kwamen er uit onze goede samenwerking steeds nieuwe deelonderzoeken voort.’
Wat waren uw nieuwe inzichten over ‘Joden op de vlucht’?
‘Tijdens ons bronnenonderzoek naar ‘Joden op de vlucht’ werd duidelijk dat de geschiedenis van vluchtelingen anders werd bekeken dan die van Holocaust-overlevenden. In alle Holocaust-onderzoeken tot dan toe zagen we dat zodra Joden vluchtten, ze verder buiten beschouwing werden gelaten. Lange tijd dacht ik ook dat Joodse vluchtelingen een andere oorlogslast droegen dan degenen die in nazigevangenschap verkeerden. In hun dagboeken en brieven ontdekten wij dat de vluchtelingen zichzelf na de oorlog ook los zagen van de Holocaust, omdat ze eraan waren ontsnapt. Ik merkte op dat historici bij het onderzoek naar de Rwandese Genocide juist wél de geschiedenis van vluchtelingen duidden als onderdeel van genocide. Vanuit dit perspectief werd ons duidelijk dat de ontsnapping aan de genocide de vluchtelingen niet uit het Holocaust-verhaal schreef, maar dat hun vlucht diezelfde geschiedenis ook elders bracht. Voortaan wilden wij in onze Holocaust-geschiedschrijving vluchtelingen wél laten meetellen.’
In uw publicatie ‘Joden op de vlucht’ blijkt dat vanaf 1933 Joden niet meer gewenst waren in nazi-Duitsland, maar ze waren destijds ook in de meeste andere landen niet welkom. Wat zijn uw gedachten als u op deze periode terugkijkt?
‘Achteraf bekeken hadden er zoveel meer Duits-Joodse vluchtelingen gered kunnen worden. Voor de oorlog stuitten deze vluchtelingen al op steeds veranderende wet- en regelgeving voor de benodigde identiteitspapieren om de grens over te steken. Alleen met de goede connecties en de juiste stempels en papieren kon je aan het naziregime ontsnappen. Daarnaast waren er in vele landen immigratiequota en ondervonden zij ook antisemitisme in de landen waar zij een nieuwe start wilden maken. Tijdens de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 werden vele Joden het land uitgejaagd door de nazi-aanvallen op hen en hun bezittingen. Zo kwam een enorm grote vluchtelingenstroom op gang. Op 25 november 1941 verklaarde de nazi-regering met een nieuwe wet de Duitse Joden in het buitenland van de ene op de andere dag tot staatloze en bezitloze burgers. De wereld zou zich moeten schamen voor het wegkijken van zoveel staatloze Duitse Joden die voor hun leven probeerden te vluchten. Daarbij wil ik vooral benadrukken dat die Europese regeringen en beleidsmakers zeer goed begrepen dat de Joodse vluchtelingen, die zij bij de grens met nazi-Duitsland tegenhielden, ten dode waren opgeschreven. Als mens had iedere beleidsmaker de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om meer te doen voor die Joodse vluchtelingen, als een universeel recht op bescherming en vrijheid. Daarom steun ik het huidige streven dat landen vluchtelingen moeten beschermen als een universeel mensenrecht.’
Uw nieuwe publicatie heet ‘Heiligen en leugenaars: Amerikaanse hulpverleners en reddingswerkers tijdens het nazitijdperk.’ Komt dit ook voort uit uw voorgaande onderzoek?
‘Ja, voor ons gezamenlijke onderzoek naar ‘Joden op de vlucht’ zag ik veel bijzonder indrukwekkende persoonlijke bronnen, briefwisselingen en dagboeken. Dit nieuwe werk komt daaruit voort. Mijn nieuwe publicatie ‘Heiligen en leugenaars’ gaat over Amerikaanse Quakers, Unitariërs, seculiere mensen en Joden, die naar Europa reisden om Joden te helpen. Stap voor stap raakten ze betrokken bij het redden van mensen uit nazi-Duitsland en het bezette Europa. Tot de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 was Amerika nog niet bij de Tweede Wereldoorlog betrokken en konden deze hulpverleners en reddingswerkers nog vrij reizen, ook in het bezette Europa. Ik wilde weten wie die dappere mensen waren die nog kansen zagen om de Joden te helpen vluchten, terwijl anderen niets deden. Wat motiveerde hen om in actie te komen? Was het een religieuze ingeving, een zucht naar avontuur, een onderbreking van de dagelijkse sleur? Ook bekeek ik in hun brieven en dagboeken of ze via hun sociale netwerk tot het reddingswerk overgingen. Welke beslissingen namen zij? Sociaal-maatschappelijk werk was al een vrouwenbezigheid, maar de overzeese actie bracht deze vrouwen meer vrijheid en voldoening. Ze werden onafhankelijker door het helpen van Joden overzee, ver weg van huis, en dat werd bij hun terugkeer in het gezin niet altijd op prijs gesteld.’
Hadden deze Amerikaanse hulpverleners en reddingswerkers nog meer kunnen doen voor de vluchtelingen?
‘Absoluut, iedereen had meer kunnen doen. De Amerikaanse hulpverleners en reddingswerkers deden wat ze konden doen, maar de kans op ontsnapping aan het naziregime was klein. Je ziet in hun brieven en dagboeken tot in detail tegen welke bureaucratische grenzen zij aanliepen. Het papierwerk om aan de juiste passen en stempels voor de vluchtelingen te komen was zo ingewikkeld en de regels bleven maar veranderen. Je moet jezelf altijd de vraag stellen: ‘Wíe had meer kunnen doen?’ Ik leg die verantwoordelijkheid niet bij de Amerikaanse hulpverleners en reddingswerkers die kwamen helpen. Maar ik houd die ministeries en regeringen wel verantwoordelijk voor het belemmeren van de vluchtpogingen, doordat zij met nieuwe regels alles nog gecompliceerder maakten.’
Sociaal-historisch onderzoek keek tot nu toe weg van het onvoorspelbare en irrationele in de geschiedschrijving van de Holocaust. Waarom wilt u dat wetenschappers daar voortaan wél aandacht aan besteden?
‘Voor mijn onderzoek naar ‘Heiligen en leugenaars’ ontdekte ik dat Amerikaanse reddingswerkers en hulpverleners zich vaak lieten leiden door hun gevoel of passie of door een impuls om Joden te redden in het bezette Europa. Traditioneel onderzoeken sociale wetenschappers de rol van sociale klasse, werk, religie, ras, leeftijd en gender. In sociaal-historisch onderzoek zijn de geschiedwetenschappers tot nu toe weggebleven van de onvoorspelbare emoties van mensen, maar in het dagelijks leven bepalen emoties ook vaak onze keuzes. Bij het lezen van de brieven en dagboeken ontdekte ik dat mensen ook toen vaak keuzes maakten op grond van gevoel. Waarom zouden we ook niet zo naar het verleden kijken? Dat wil ik graag veranderen in de huidige wetenschap en het onderwijs over de Holocaust: bij alle historische gebeurtenissen en al het huidige onderzoek wil ik ook de irrationele factoren toevoegen. Aan de hand van specifieke voorbeelden vraag ik mijn lezers om anders na te denken over geschiedenis en zich steeds af te vragen waarom een beslissing werd genomen.
Egodocumenten zijn bij dit onderzoek essentiële bronnen, maar ook vergadernotulen, zelfs de kleinste notities van een secretaresse in de kantlijn van de vergadernotulen werpen licht op de stemming tijdens een vergadering. Dankzij welk geluk hebben de Joden het bij die grensovergang gered, was het toeval dat de grenswachter zich had verslapen? Hoe schreven ze in hun dagboek over hun voornemen te vluchten, hoe tijdens de dagen ervoor en hoe lang na de oorlog? Daarbij gaat het om de timing van een gebeurtenis en het later terugkijken erop. We moeten hiernaast ook rekening houden met de onvoorspelbare factoren voor het slagen van de vlucht. Regende het die nacht terwijl de vluchtelingen Zwitserland binnenkwamen? Zij waren bijvoorbeeld heel blij dat het regende, want de bewakingshonden konden hen vanwege de regen niet ruiken.
De traditionele rationele factoren zijn nog steeds belangrijk in het sociaal-historisch onderzoek. Wat ik probeer te doen is ons begrip van het verleden te vergroten door me te richten op het dagelijks leven tijdens de Holocaust en daaraan de onvoorspelbare en irrationele factoren toe te voegen.’
Waarom speelt ook de timing van het onderzoek een belangrijke rol?
‘In dagboeken en brieven van daders en slachtoffers uit de naziperiode vond ik verschillende getuigenissen van één persoon van in de oorlog, kort na de oorlog of lang na de oorlog. Soms kost het tijd voordat een slachtoffer het kan opbrengen om te reflecteren of te praten over die gebeurtenis. De timing is ook een belangrijke factor bij de ontdekking van deze oorlogsbronnen, want de generatie van overlevenden is nu langzaam aan het verdwijnen. Hun kinderen vinden nu die brieven bij hun ouders op zolder als ze het huis opruimen en weten soms niet wat ze ermee moeten doen. Voor ons onderzoek naar vluchtelingen en hulpverleners zijn zulke oorlogscorrespondenties en oorlogsdagboeken juist heel belangrijk.’
Had de Holocaust voorkomen kunnen worden? En denkt u dat genocides in de toekomst voorkomen kunnen worden?
‘Ja, daar ben ik van overtuigd, want ik denk dat geen enkele gebeurtenis in de sterren staat geschreven, noch dat de geschiedenis vast ligt, zowel niet positief als negatief. Als samenleving maken we stap voor stap bepaalde ontwikkelingen en processen mee. Juist omdat dit een geleidelijk proces is of een ontwikkeling die stap voor stap gaat, kan dit op elk moment onderbroken worden. Dat betekent dat Duitsland niet was gedoemd om dit proces mee te maken. De Duitsers waren niet gedoemd om massamoordenaars te zijn, maar stap voor stap werd de genocide in gang gezet en liet de meerderheid van het Duitse volk de Holocaust gebeuren. Ik geloof dat je het tij altijd nog kunt keren en dat een interventie altijd mogelijk is zelfs als een land afglijdt naar volkerenmoord.’
Ziet u overeenkomsten tussen de ervaringen van de Joodse vluchtelingen tijdens het naziregime en de problemen van hedendaagse vluchtelingen?
‘Ja, ik zie duidelijk overeenkomsten. Sommige mensen zien de hedendaagse vluchtelingen misschien als een last voor het sociale systeem van de gemeenschap die hen moet opnemen. Net zoals dat gebeurde met de Joodse vluchtelingen tijdens het naziregime. Wat we echter niet mogen vergeten is dat de Joodse vluchtelingen van destijds ook ongelofelijk veel positieve energie meenamen, nieuwe kennis, vaardigheden en mogelijkheden, oude wijsheid en moderne ideeën voor economische bloei. Ook al komen er duizenden of honderdduizenden nieuwkomers - en die komen er zeker nu en in de toekomst - ze zullen een samenleving op den duur ook verrijken. Dat zie ik juist als een groot geschenk.’
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak december 2021
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?