Zeeman Cornelis Vrolijk overleefde kamikaze-aanvallen bij Okinawa

Cornelis Vrolijk was leerling stuurman op een passagiersschip van de Rotterdamsche Lloyd toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Vlak na de Duitse invasie in Nederland op 10 mei 1940 vluchtte de Nederlandse regering naar Londen. Eén van de eerste daden van de Nederlandse regering in ballingschap was de invoering van de Vaarplicht in juni 1940. Alle Nederlandse zeelieden buiten bezet gebied moesten blijven varen bij wijze van dienstplicht. Anders dan de mariniers hadden de zeelieden niet gekozen voor deze risicovolle taak.

Derde stuurman Cornelis Vrolijk. Foto: Familiealbum Cornelis Vrolijk.

Zo werd de 20-jarige Cornelis Vrolijk van de ene op de andere dag ingezet in de vloot van geallieerde bondgenoten. De hele oorlog voer hij op diverse passagiers- en koopvaardijschepen voor de Rotterdamsche Lloyd. Vanaf 1943 werden vele schepen omgebouwd tot Amerikaanse troepentransportschepen voor de strijd tegen de Japanners in de Pacific. Al deze schepen liepen het risico geraakt te worden door zeemijnen, torpedo’s, bommen of granaten. De 99-jarige Cornelis Vrolijk vertelt over de oorlog op zee en hoe hij kamikaze-aanvallen overleefde bij Okinawa.

Bij de grote vaart

Mijn vader was een visserman uit een oud vissersgeslacht. Op 28 september 1919 ben ik geboren in een Nederlands-hervormd gezin in Den Haag. Omdat mijn vader vaak op zee was, voedde mijn moeder mijn vier broers, twee zussen en mij voornamelijk alleen op. Tijdens de crisisjaren behaalde ik het diploma mulo-B en wilde voor meer baanzekerheid doorleren op de zeevaartschool. Hoewel doorleren in mijn familie niet gebruikelijk was, vond mijn moeder het goed. Ik wilde graag bij de grote vaart. Na twee jaar zeevaartschool kreeg ik een vaste baan bij de Rotterdamsche Lloyd en kon mij al werkend verder bekwamen als stuurman. Op het passagiersschip m.s. Sibajak begon ik op 29 november 1939 als leerling stuurman. Mijn eerste bestemming was Soerabaja, maar al in het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk werd ik flink zeeziek. Na vier weken zeeziekte wende mijn lichaam eraan en kreeg ik toch weer wat eetlust.

De Vaarplicht

Terwijl de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen, bevond ik mij buitengaats op het passagiersschip m.s. Sibajak dat vertrok uit Soerabaja met bestemming Genua. In Genua lagen we een tijd voor anker in de haven. Terug in Soerabaja stapte ik over op het vrachtschip Brastagi naar Amerika. Weer in Soerabaja aangekomen mocht ik een paar maanden naar school voor mijn certificaat derde stuurman op het m.s. Oranje.

Per toeval waren in die eerste bezettingsdagen de grootste reders van Nederland in Londen voor overleg met de Engelse regering. Zij richtten de ‘Netherlands Shipping and Trading Committee’ op. Deze organisatie stond onder toezicht van de Nederlandse regering en was verantwoordelijk voor alle activiteiten van de Nederlandse koopvaardij buiten bezet gebied. Eén van de eerste daden van de Nederlandse regering in ballingschap was de invoering van de Vaarplicht in juni 1940. Alle Nederlandse zeelieden moesten blijven varen bij wijze van dienstplicht. Zo werd ik van de ene op de andere dag ingezet als dienstplichtige leerling stuurman in de vloot van de geallieerde bondgenoten. De schepen die in Nederland waren achtergebleven, werden door de Duitsers overgenomen en dus ook doelwit van geallieerde aanvallen. De hele oorlog voer ik op vrachtschepen voor de Rotterdamsche Lloyd. Ik had tweemaal een lang studieverlof om de certificaten voor derde en tweede stuurman te halen.

Geluk

Onze schepen werden vanuit Amerika ingezet voor de bevoorrading van de geallieerde troepen. Op een reis naar Karachi vervoerden we bijvoorbeeld vliegtuigonderdelen voor Amerikaanse zweefvliegtuigen met monteurs om deze in elkaar te zetten. Voortdurend was er het risico om op een zeemijn te varen of om getorpedeerd of beschoten te worden door de Duitsers en vanaf de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 ook door de Japanners. Eén van de eerste gevaarlijke oorlogssituaties die ik overleefde, was de Japanse luchtaanval op 23 december 1942 op het stoomschip Garoet bij de stad Rangoon in Birma. Ons konvooi lag aan boeien vast op de rivier en er werden wat schepen geraakt. Wij hadden lichters langszij die lading kwamen brengen, die gooiden alles los en maakten dat ze wegkwamen. Twee dagen later zijn we naar Sabang gegaan, ten noordwesten van Sumatra. In New York ben ik overgestapt op een ander schip, het m.s. Kota Inten. Een maat van mij, Quist, is een jaar later op de Garoet getorpedeerd en omgekomen. Het was maar net op welk schip je meevoer en of je het geluk had de aanvallen te overleven. Tijdens de Slag in de Javazee op 27 februari 1942 waren wij net onderweg van de Filipijnen naar Trincomalee aan de oostkust van Ceylon. Op 9 april 1942 lagen we in een baai voor anker in Ceylon - het huidige Sri Lanka - en werden we bijna door de Japanners gebombardeerd. Een schip aan de horizon, werd wel tot zinken gebracht en dat was heel akelig om te zien.

Omgebouwd tot troepentransportschip

In 1943 werden vrijwel al onze koopvaardijschepen door de Amerikaanse marine omgebouwd tot troepentransportschepen. Aan boord kwam een Amerikaanse  commandant die naast de Nederlandse kapitein opereerde. Op 26 augustus 1943 was mijn schip, de Kota Inten, aan de beurt. We vervoerden Amerikaanse troepen van San Francisco naar de Pacific en namen de gewonden mee terug. We hadden dus altijd medicijnen, verplegers, een arts en voldoende te eten aan boord. Voor mijn opleiding tot derde stuurman moest ik naar New York. In een Hollandse officiersclub ontmoette ik een kelner die een vakantieadres wist. Zijn aanbevolen hotel lag in een klein dorp in Pennsylvania. De vader van mijn toekomstige vrouw had tegenover dit hotel een tearoom, waar ik geregeld ging ontbijten. Tijdens mijn studieverlof voor tweede stuurman, rond kerst 1943, ontmoette ik deze vijf jaar jongere dame, Blendine Anna Snyder. Ik ging met haar naar de bioscoop en een jaar later trouwden we. Zij was toen negentien en ik vierentwintig. Wel een beetje te snel denk ik achteraf. Daarna was ik weer verplicht op zee en dat was moeilijk voor ons. Op 20 juni 1944 kreeg ik van het Ministerie van Scheepvaart en Visserij in Londen (1944-1945) per post het Oorlogs-Herinneringskruis voor het varen in oorlogstijd.

Kantje boord

Voor mij is één van de heftigste oorlogsgebeurtenissen de Japanse luchtaanval op de Kota Inten bij het Japanse eiland Okinawa. Het strategische belang van Okinawa was groot. De Amerikanen hadden het ene na het andere eiland ten zuiden van Japan veroverd. Amerikaanse controle over Okinawa zou de Japanse aanvoer van olie, ijzererts en rubber vanuit het zuiden niet alleen effectief afsnijden, maar ook de communicatie tussen het Japanse vasteland en Japanse bases in het zuiden van de Grote Oceaan.

We lagen op 15 mei 1945 met de Kota Inten in de haven van Ie Shima, het eerste eiland voor de kust van Okinawa. 

Cornelis Vrolijk toont de Japanse vliegtuigonderdelen.
Foto: Ellen Lock.

De Amerikaanse troepen werden van boord geholpen door twee landingsvaartuigen. Er bleven honderdvijftig mannen achter om de lading te helpen lossen, ook ik bleef achter op het schip. In verband met de vele Japanse luchtaanvallen hadden we drieëntwintig Amerikaanse beroepsschutters aan boord. Om half zeven ’s avonds klonk het luchtalarm op het eiland. Hoog in de lucht naderden de kamikazepiloten, ofwel Japanse zelfmoordpiloten. Zij werden direct onder vuur genomen door onze kanonniers en die op de andere schepen van het konvooi. Een ogenblik later stortte een kamikazepiloot zich op ons schip. Onze kanonniers schoten het vliegtuig uit de lucht. Op het moment waarop het vliegtuig ontplofte en uiteenspatte stond ik in een gang van ons schip en droeg de tas met scheepspapieren. Met een zware dreun sloeg de motor van het vliegtuig tegen de scheepswand. Een stuk van de vliegtuigmotor was door een open patrijspoort in het bed van de commandant beland, maar dit brandje werd gauw geblust. Brokstukken van het vliegtuig en lichaamsdelen van de piloot lagen over het dek verspreid. Snel werd vanwege het brandgevaar de benzine en olie met zeewater van het dek gespoeld. Aan onze zijde was niemand gewond. Eén van de Amerikaanse kanonniers was na deze aanval zo overstuur dat de scheepsarts hem een kalmeringsinjectie moest geven. Dit was kantje boord geweest voor een ieder van ons.

Een glaasje jenever op zee

Op het dek vond ik wat kleine aluminium vliegtuigrestanten en heb deze altijd bewaard. Een kleine as van een Japans meterplaatje en een verbindingsstukje van de vliegtuigwand heb ik later als pasfotokapitein lijstje gebruikt. De luchtaanvallen duurden nog een half uur en onze kanonniers haalden nog een tweede toestel neer. Op onze scheepsschoorsteen verfde ik met een kartonnen mal tweemaal een Japans vlaggetje, als overwinningsteken dat we er twee hadden neergehaald. Op 23 mei 1945 ’s middags om vijf uur was het lossen van onze vracht gereed en voeren we naar de rede Hagushi op het eiland Okinawa. Ondanks de vele kamikaze-aanvallen voelden we ons er veiliger vanwege de aanwezigheid van de grote Amerikaanse oorlogsvloot. Op 27 mei 1945 is ons schip in konvooi richting het reeds veroverde eiland Saipan gevaren. Vervolgens zijn we onbegeleid via Pearl Harbor naar San Francisco gevaren waar we op 21 juni 1945 behouden binnenvoeren. Op die dag is Okinawa geheel veroverd door de Amerikaanse troepen. De volgende dag pleegden de Japanse generaal Mitsuru Ushijima en zijn staf zelfmoord. Onderweg op de Stille Oceaan naar Manilla hoorden we via de radio op 6 augustus 1945 over de atoombom op Hiroshima. De kapitein riep ons allen bij zich en we vierden de atoomaanval met een glaasje jenever op zee. Op 15 augustus 1945 was Nederlands-Indië bevrijd. We dachten dat het nu wel snel afgelopen zou zijn, maar in november 1945 werden we nog door de Amerikaanse marine naar Yokohama, Japans grootste stad, gestuurd om troepen op te halen. Tot aan het einde van de Vaarplicht in februari 1946 heb ik Nederland gediend.

Mijn zelfgebouwde huis. Foto: Familiealbum Cornelis Vrolijk.
Met mijn zoon Cornelis Marin Vrolijk. Foto: Familiealbum Cornelis Vrolijk.

Voet aan wal

Eenmaal thuis in Pennsylvania liet ik de zee liever achter me en werd boekhouder. Pas op 25 oktober 1949 zette ik weer voet aan wal in Holland. Het was zo heerlijk om iedereen weer te zien, dat ik er graag had willen blijven. Mijn oudere broer Arie was ook bij de koopvaardij gegaan en getorpedeerd in de Middellandse Zee. Hij heeft het gelukkig overleefd. In 1953 kregen mijn vrouw en ik een zoon. Een jaar later begon ik met de bouw van mijn eerste huis. Na veertien jaar huwelijk liet zij mij geheel onverwachts in de steek voor een ander. Mijn vijfjarige zoon bleef bij zijn moeder en mocht mij wekelijks bezoeken. In november 1958 kreeg ik mijn echtscheiding. Het huis heb ik een jaar voor mijn vertrek verkocht. Pas in 1970 keerde ik voorgoed naar mijn geliefde Nederland terug. Met mijn zoon en de kleinkinderen in Amerika heb ik goed contact via telefoon en e-mail. Met hen heb ik altijd goed over de oorlog kunnen praten. Aan mijn kleinkinderen heb ik mijn oorlogsdagboeken tot 1943 gegeven. Vanaf 1943 waren dagboeken verboden, om niet in de handen van de vijand te vallen. Na de oorlog werden wij koopvaardijlieden aanvankelijk nog als burgers beschouwd, maar later zei de Minister van Defensie dat ook wij oorlogsveteranen waren. Veel mensen hadden geen idee van die oorlog op zee, noch van al die angst en onzekerheid waarin wij voortdurend verkeerden. Vrijwel al mijn Hollandse scheepsmaten bleven trouw aan de Vaarplicht en we waren er trots op om oorlogsveteranen te zijn.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad, Aanspraak Juni 2019.