Het verlangen naar ons weerzien gaf mij de kracht om al die kampen te doorstaan!

Represailleslachtoffer Arie Kooiman over de gevolgen van de razzia in Beverwijk.

Trouwfoto Arie Kooiman, 1942. Foto: familiealbum Arie Kooiman.

Als reactie op het doodschieten van een drietal NSB-ers op 6, 13 en 14 april 1944 besluit de Duitse bezetter een razzia te houden in Beverwijk en Velsen-Noord. Het doel was 500 jonge mannen in de leeftijd van 18 jaar tot en met 25 jaar te gijzelen en over te brengen naar het kamp Amersfoort totdat de daders van deze moorden zich zouden melden.

Bij deze represaille van 16 april 1944 wordt Arie Kooiman opgepakt in Beverwijk en als een van de 486 jongemannen weggevoerd naar Kamp Amersfoort. Daar overleefde hij de lijfstraffen van de wrede SS-er Kotälla, maar zag anderen eraan onderdoor gaan. Tot aan de bevrijding was hij dwangarbeider in een aantal Duitse werkkampen.

Gelegerd op Texel

Mijn vader was schipper en vervoerde passagiers en groenten tussen Beverwijk en Amsterdam. Op 3 oktober 1920 ben ik in Beverwijk geboren. Vanaf mijn zestiende werkte ik bij de Centrale Bakkerij in IJmuiden, waar ik werd opgeleid tot bakker. In 1938 kreeg ik verkering met Akke van Dijk. Een jaar later moest ik in militaire dienst en op 5 februari 1940 werd ik gemobiliseerd in Den Helder om de Afsluitdijk te verdedigen. Toen de oorlog uitbrak werd er echter meer gevochten aan de Friese kant. Twee Engelse oorlogsschepen voor de kust van Texel zouden ons evacueren, maar Duitse bommenwerpers belemmerden het vertrek van de laatste 1.200 man, waaronder ik. Achteraf een geluk bij een ongeluk, want al mijn vrienden die wél op die Engelse schepen zijn beland, zijn later gesneuveld in de Slag in de Javazee. Na de capitulatie ben ik bij mijn vader op de boot gaan werken.

Ontkomen aan de Arbeitseinsatz

In 1942 werden alle vrijgezelle jongens opgeroepen in Duitsland te gaan werken. Om hieraan te ontkomen ben ik op 11 juni 1942 met Akke getrouwd. Van haar gouden oorbellen liet ze haar trouwring maken. Dankzij goede contacten kregen we een huurhuis en distributiebonnen. In 1943, toen er ook gehuwde jongemannen werden opgeroepen om in Duitsland te werken, kreeg ik een doktersverklaring dat ik wegens een besmettelijke ziekte opgenomen moest worden. Zo kon ik ‘ziek’ thuisblijven.

Brief aan Akke Kooiman, 1944. Foto: familiealbum Arie Kooiman.

De razzia in Beverwijk

Op 16 april 1944 ben ik opgepakt bij de razzia in Beverwijk. Twee Duitsers stonden met een geladen geweer voor de deur. Er was geen tijd om afscheid te nemen. Omringd door Duitsers werd ik met twintig man bij de kerk tegen de muur gezet. ‘Nu ben ik er geweest!’, dacht ik in doodsangst. Mijn vrouw snelde door het weiland naar mij toe om alsnog afscheid te nemen, maar ik schreeuwde: “Ga terug!” Ze brachten 486 jongemannen bijeen in de bioscoop ‘De Pont’. Vervolgens moesten we in rijen naar het station lopen waar we in goederenwagons werden geladen. Door een kier in de wagon gooide ik een bericht voor mijn vrouw dat ik op de achterkant van mijn trouwfoto had geschreven: ‘Wij worden weggevoerd en ik weet niet waarheen.’ Zij ontving dit bericht al na enkele dagen.

Doorgangskamp Amersfoort

Bij aankomst in kamp Amersfoort moesten we op de zwaar bewaakte appelplaats, de zogenoemde rozentuin, in rijen opgesteld staan. De bewakers namen al je bezittingen af, waaronder mijn trouwring, horloge en schoenen. We kregen te grote houten klompen. De wrede SS-er Joseph Kotälla nam telkens enkelen uit de rij te grazen met zijn zweep terwijl wij moesten toezien. Je kon niet ontsnappen, want je werd dag en nacht bewaakt vanaf een wachttoren. Kotälla en Aus der Fünten sloegen voor de lol mensen dood. Soms moesten we wel 24 uur stilstaan. Als je ineenzakte, schopten ze je in elkaar. De helft van mijn tanden is eruit geslagen. De marteling van mijn vriend Henk Huig, die nog maar net vader was geworden, raakte mij het diepst. Zijn bil werd eraf geslagen en zijn geschreeuw ging dwars door mijn ziel. Dit vreselijke lot had mij ook kunnen treffen! Na een paar weken werd hij afgevoerd. Op te weinig soep moesten we zwaar werk verrichten en we raakten al snel ondervoed. Op 7 juli 1944 werden we met 750 man ’s nachts door Kotälla bijeengeroepen. Onder bewaking werden we naar station Amersfoort gebracht en in een personentrein naar het werkkamp Spergau, bij Leipzig, gebracht.

Aan het werk op de boot van mijn vader. Foto: familiealbum Arie Kooiman.

De werkkampen Spergau en Zöschen

In Spergau werden we bewaakt door SS-ers. Na 14 dagen werd dit gebombardeerd door de Engelsen en ben ik afgevoerd naar kamp Zöschen. Omdat in dit gebied de grote chemische fabrieken van de Leuna-Werke lagen, werden zowel de kampen als de fabrieken herhaaldelijk gebombardeerd door de Engelsen. Er waren geen schuilkelders.

In kamp Zöschen werden we aan het werk gezet om een nieuw hek van prikkeldraad rondom het kamp te zetten. Met zesentwintig man sliepen we in een tent op de grond op wat stro. Je kon niemand vertrouwen omdat de lijfstraffen meedogenloos waren. Een bewaker sloeg mijn resterende tanden met de blote vuist uit mijn mond. Van het schoppen kreeg ik blijvende zweren op mijn benen. We werden zo hard met een hardleren stok op onze rug geslagen, dat velen hieraan overleden. Tijdens het hevige bombardement van 29 juli 1944 kroop ik met vier man in een greppel achter een kleine berm en de bomscherven vlogen rakelings over ons heen. Iedereen aan de andere kant van die berm werd gedood.

Kamp Zöschen

Vanuit Spergau moesten we 14 kilometer lopen naar Kamp Zöschen dat tussen Halle en Leipzig lag. Mijn werkploeg moest een ziekenbarak bouwen en cementzakken van vijftig kilo dragen vanaf het station naar het kamp. Het werk werd alsmaar zwaarder omdat we verzwakten door ondervoeding en slaag. Er stierven hierdoor zoveel mannen, dat er telkens nieuwe ploegen dwangarbeiders vanuit Polen, Rusland, Italië en Nederland werden aangevoerd. In mijn werkploeg kwam een Amsterdammer, Gerrit Scholte, met wie ik bevriend raakte. Via hem leerde ik zes Brabanders kennen, die een auto buiten het kamp zouden stelen als de tijd rijp was om te vluchten.

Bevrijd door de Russen

In april 1945 hoorden we in de verte kanonschoten. Op 18 april 1945 waren de Russen zo dichtbij dat de SS-ers zich uit de voeten maakten. Gerrit en ik gingen meteen met de Brabanders mee naar de auto. Liggend op het dak en stevig vastgebonden aan twee touwen konden Gerrit en ik nog mee met de overvolle auto. Bij de stad Nordhausen werden we aan het front door Amerikanen tegengehouden. Gerrit en ik werden naar een schuur gebracht waar wel 1.300 lijken lagen van kamp Dora-Mittelbau om hen te identificeren. Zodra het kon zijn wij gevlucht, want wij wilden zo snel mogelijk naar huis. In het Duitse gebied hield een Duitse kapitein ons aan en schoot Gerrit direct in zijn buik. Ik rende weg, zo hard ik kon en keek niet om. Dagenlang was ik liftend en lopend op de vlucht. Achteraf heb ik 500 kilometer naar het westen afgelegd, maar weet niet meer hoe. In Paderborn ontmoette ik een Hollander en vroeg hem: “Helaas heb ik geen geld en te vuile vingers, wil jij voor mij een brief naar mijn vrouw schrijven?” Zij ontving het bericht: ‘Alles is goed met uw man.’

Ze wilde niets weten

Vanuit Paderborn ben ik meegenomen door Amerikaanse troepen naar Enschede, waar ik op 16 mei 1945 in een Rode Kruis-opvang terecht kon. Op alle mogelijke manieren liftte ik naar huis. Goddank stond mijn naam nog op de deur. Om half een ‘s nachts belde ik aan. Mijn vrouw deed open. Bijna onherkenbaar stond ik voor haar, ik woog nog maar 40 kilo, had geen tand meer in mijn mond en zat onder de schurft. We vielen elkaar in de armen en zeiden bijna niets. Ze wilde niets weten over de oorlog. Ik waste en scheerde me, maar ik was zo verwilderd dat ik zei dat ik wel op de grond ging liggen.

Bij monument voor de dwangarbeiders Zöschen. Foto: familiealbum Arie Kooiman.

Daar kwam niets van in, zij wilde me per se naast haar in bed. Meteen de volgende ochtend meldde ik me bij het arbeidsbureau voor werk. De ambtenaar vroeg kil: “Heb je al een baan gevonden?” Ik vertrok zonder iets te zeggen. Via een bevriende opzichter kreeg ik een baan bij gemeentewerken. Mijn vrouw zag me ernstig achteruitgaan en vroeg een arts om raad. Ik moest meteen naar een katholieke tbc-kliniek in Velsen, waar een gaatje in mijn longen en tuberculose werd geconstateerd. Als niet-katholiek wilden ze me daar niet behandelen en dus moest ik 23 maanden thuis rusten.

Armoe troef

Omdat we nauwelijks geld hadden om van te leven, hebben drie vakbonden in Beverwijk zich voor mij hard gemaakt. Ze spraken net zo lang met de directeur van het gemeentelijk gasbedrijf dat hij me aannam en ik ziektegeld kreeg.

Vlak voor Kerst 1947 zaten mijn vrouw en ik huilend aan tafel omdat we niets te eten hadden. Het was armoe troef, want we konden geen feestmaal maken voor mijn schoonmoeders verjaardag op eerste kerstdag. Een oud-verzetsman van de vakbond kwam bij ons binnen en legde 67 gulden op tafel. Hij zei: “Dit geld is voor jou, omdat je met terugwerkende kracht recht had op fruitbonnen vanwege je ziekte.” Met vreugdetranen haalde mijn vrouw vlees voor het feestmaal.

Arie Kooiman, 2013
Foto: Ellen Lock.

Herdenking

In de zomer van 2006 ben ik met de Stichting represailleslachtoffers van Beverwijk en Velsen naar de plaatsen in Duitsland teruggegaan. Tot mijn grote verbazing stond de barak in Nordhausen er nog en er hing een plaquette voor 4.300 dode dwangarbeiders. Elk jaar ben ik bij de herdenking van de razzia in Beverwijk en herdenk ik bij de Indië-Herdenking mijn kameraden uit de Slag in de Javazee. Mijn kameraad uit kamp Zöschen, Gerrit Scholte, is na de oorlog nog bij me thuis geweest. Hij toonde me meteen het grote litteken op zijn buik en het was goed om bij te praten.

In mijn nachtmerries droom ik nog steeds dat Kotälla in mijn kamer staat en mij kapot slaat met zijn zweep. Die wreedheden vergeet je nooit. Het verlies van mijn vrouw zes jaar geleden aan kanker, is het ergste wat me is overkomen. Het verlangen naar ons weerzien gaf mij de kracht om al die kampen te doorstaan! Sinds haar dood draag ik haar trouwring om mijn pink. We hadden het goed samen en kregen twee lieve dochters. In juli 2013 wordt in Duitsland de ‘Arie Kooiman-wandeling’ georganiseerd in Spergau. Dan loop ik met leerlingen van middelbare scholen de weg van 14 kilometer die ik moest afleggen na het bombardement. Met mijn 92 jaar ben ik alvast aan het oefenen hiervoor.

Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak maart 2013